134

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

geen wet is van den menschelijken géést, den vorm-zettende. Deze werd dus belemmerd in zijn vrij-scheppend vermogen, waardoor te verklaren is, hoe alle wezenlijk-monotonale vormen tot bitter weinige typen te herleiden zijn. Vergelijkenderwijze gesproken was de muziek met een zwaartekracht... bezwaard en hare vormen bleven gelijken op slingerbewegingen die, hoe vrij ook in schijn kunnende evolueeren, toch altijd weer neerkomen op een heen-en-weer om te eindigen waar zij begonnen.

De muziek, die, als wordende, aanzijnde en volwordende, klinkende, door klank lévende, gestalte, de meest vrije, minst gebondene aller kunsten zijn kan, de muziek waaraan het den geest gegeven is als het leven zelf verscheidenheid van gestalten te scheppen, de muziek was, zoo lang de grondtoonwerking als haar hoogste gebod gold, uiteraard ingebonden. Haar ingebondenheid was niet het rechte tegendeel van ongebondenheid, maar het verkeerde van vrijheid. Zoo kan hare bevrijding niet verkeeren in ongebondenheid, want hare vrijheid is die van den geest, aan welker hooger-wetmatige, metaphysische, gebondenheid zij vanzelve gehoorzaamt.

Na de bevrijding der muziek uit de tyrannie van het alleenheerschend harmonisch centrum, staat ons een nieuwe rijkdom van muziek-gestalten te wachten — een rijkdom zoo verscheiden als de menschelijke geest vruchtbaar is — gestalten die voor ons hoorende zien zich zullen ontwikkelen volgens gééne andere wetten dan die waaraan onze geest zelve gehoorzaamt. * * *

Het tonale gevoel was, begrepen als psychisch verschijnsel, • de reflex van het individualistische levensgevoel in de klankbeleving.

In den beginne was het nog geen zoo machtig klankbelevingsverschijnsel, dat het ook vorm-zettend kon werken en bleef zich toen bedienen van de vormen der

polyphonie — in de instrumentale muziek van Dom. Scarlatti en Joh. Seb. Bach b.v. Toen het zich ook in eigen vormen kon realiseeren, had zijn bron, het individualistische levensgevoel zich reeds geïntensifieerd tot romantisch levensgevoel — in de tweede helft der achttiende eeuw — en het zijn dan ook de voorloopers van Haydn, Mozart en Beethoven **), in wie het tonale gevoel eigen vormen scheppend begon te werken, welke mono-tonale vormen, met de sonate als prototype, eerst in de drie groote meesters der Weensche school tot waarlijk rijpe wasdom kwamen.

Hoe kon het tonale gevoel klankbelevend aequivalent zijn voor het individualistische levensgevoel, hoe kon m.a.w. de monotonale harmonisch-instrumentale muziek de bij uitstek individualistische en romantische muziek worden?

De beantwoording zulk eener vraag beweegt zich op het altijd speculatieve gebied der muziek-psychologische analogiën — reden waarom het maken van eenig voorbehoud geboden is •— en brengt onvermijdelijk een zekere vaagheid met zich mede — reden waarom ik mij zal veroorloven eenige duidelijkheid af te winnen aan een tegenstelling, en wel die tusschen de vocaal-polyphone en de instrumentaal-harmonische muziek.

De vocale polyphonie was muziek bij uitnemendheid voor (religieuze) gemeenschappen, omdat zij als samenstel van elkander volkomen gelijkwaardige „stemmen" (uitgevoerd door stemgroepen), omdat zij als veel-eenigheid of eenheid van veelheden, de kerkelijke eenheid, waarin de individueele eenheid als zoodanig opgaat, symboliseerde.

**) Het zijn de zonen van Bach, Philipp Emanuel en Johann Christian, de vader van Mozart, Leopold, voorts de uit Oostenrijk stammende „Mannheimers", wier school een zijtak van de Weensche is gebleken, het zijn de mannen dus van de eigenlijk Weensche school, zooals Holzbauer, Stamitz, Cannabich, Wagenseil, Monn en Starzer, de vijf jaar voor Haydn geboren leeraar van Mozart.