188

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

tenlandsche academies zou worden gesanctionneerd.

Hij reisde met drie leerlingen naar Parijs, werd daar buitengewoon begunstigd door Marie Antoinette, aan wie hij een pianoconcert en een pianokwartet mocht opdragen.

Toen hij zijn systeem aan de akademie voorlei, trof hij het slecht; twee andere theoretici waren hem vóór, en •— uit den aard der zaak niet welwillend gezind. Dat waren: d'Alembert, die de theorieën van Rameau nader verklaard had, en een wiskundige, Van der Monde.

Het onderzoek door de commissie, uit de akademieleden samengesteld, duurde lang; toen het verslag verscheen, luidde het gunstig, maar het heette dat het systeem van Vogler eigenlijk was: een verder ontwikkelen van dat van Rameau.

Vogler liet zich ook als organist hooren, en bleek als zoodanig waarlijk groot te zijn. Zijn programmas echter wekten, door hun zonderlinge samenstelling, ergernis. Terecht! Hij schaamde zich niet, toen hij in een kerk, op het groote orgel, een zeeslag (sic!) fantaseerde.

Men wilde te Parijs ook een van zijn operas opvoeren, maar daarvan kwam niets. De arias waren zóó moeilijk, dat geen zanger te vinden was die ze zingen kon. Hierover gebelgd, werd Vogler zoo grof, dat hij zich onmogelijk maakte.

Toch werd een andere van zijn operas (hij had ze in opdracht van de koningin geschreven) te Versailles opgevoerd. De Hertog van Orleans dankte den componist in een (N.B. Duitscheü) toespraak; de koningin schonk hem een gouden snuifdoos.

Tijdens de afwezigheid van Vogler was Karl Theodor, door erfopvolging op den Beierschen troon gekomen; hij vestigde zich te München, waar hij het in Mannheim begonnen werk: de bevordering van wetenschap en kunst, aanvankelijk voortzette. Toen zijn hofkapelmeester Bernas-

coni stierf, benoemde hij Vogler, die inmiddels ook naar München gekomen was, in diens plaats. Deze vervulde zijn betrekking met veel animo en met het beste gevolg; vooral met een eigen opera Castore e Polluce behaalde hij een groot succes.

Dat alles kon echter niet verhinderen, dat München Vogler te nauw, te gedrukt werd. Vooral het militair gedoe, waarin de keurvorst immer meer behagen kreeg, stond den kunstenaar tegen.

Vogler vroeg en verkreeg wederom verlof en maakte nu een groote kunstreis. Hij kwam o.m. in Lübeck, in Berlijn en ook te Dusseldorf; daar haalde hij iets uit, wat bewees dat hij — op zijn tijd — een geweldige „aansteller" kon zijn: Hij liet een vleugelpiano brengen in de schilderijengalerij en die telkens neerzetten voor een ander stuk; Vogler nam voor de schilderij plaats aan het instrument, hield den blik strak gevestigd op het doek, en gaf — al fantaseerend — zijn indrukken weer.

Hij moest daarover van den musicoloog Forkel unsaglichen Hohn verduren.

Zijn reisplan strekte zich uit tot Amsterdam, alwaar hij een orgel-concert gaf, waarvoor 7000 (sic!) kaarten werden verkocht. De vraag is: waar kon, te Amsterdam, een zoo groot auditorium worden ontvangen? In dezelfde stad ontmoette Vogler koning Gustaaf III van Zweden, die hem benoemde tot koninklijk kapelmeester en leeraar van de prinsen. Hij nam de benoeming aan en werd — te München — vervangen door Cannabich.

Het was een goed betaald baantje: hij behoefde slechts de helft van ieder jaar te Stockholm te zijn, de andere helft had hij verlof om te reizen waarheen hij wilde. Zijn tractement bedroeg 2000 rijksdaalders en . .. voeder voor twee paarden! Vogler nam zijn ontslag te München en sloot met koning Gustaaf een contract voor den tijd van tien jaren. Daarna zou hij een pensioen genieten van 500 rijksdaalders, en