CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

211

De uitvinder Goudsmit.

Ditmaal geen zanger, geen violist of pianist; de uitvoerenden moeten een keer wijken en plaats maken voor een uitvinder den heer Goudsmit uit den Haag.

Iedereen, die aan muziek doet — al is het nog zoo weinig — kent de Metronoom, de maatmeter, een werktuig dienende tot nauwkeurige aanduiding van den graad van beweging. Het eerste werktuig van dien aard moet reeds in de zeventiende eeuw vervaardigd zijn, maar eerst in de negentiende eeuw werd de metronoom algemeen bekend. Diederik Winckel, een werktuigkundige te Amsterdam, kwam in het begin van de negentiende eeuw op de gedachte, een metronoom te vervaardigen, bestaande uit een door raderwerk in beweging gebrachten slinger, die van een verschuifbaar gewicht voorzien was. Hij bood in 1815 het instrument aan het Koninklijk Nederlandsch Instituut ter nader onderzoek aan en mocht er een bewijs van goedkeuring voor ontvangen. Ongelukkigerwijze kwam hem toen een te Regensburg geboren Duitscher Johann Nepomuk Maelzel bezoeken, een slimme kerel, in dit opzicht verre de meerdere van den geleerden maar maatschappelijk onbeholpen, onpractischen Winckel, die met zijn eigen uitvinding niet goed raad wist. Maelzel zag de metronoom, vervaardigde er een volgens hetzelfde model, eigende zich de vinding toe en richtte een jaar later te Parijs een metronoom-fabriek op. Winckel wendde zich tot het Instituut, stelde nu alles in het werk om aan te toonen, dat niet Maelzel maar hij zelf de metronoom uitgevonden had. Een onderzoek werd ingesteld en inderdaad bracht het Instituut een verslag uit (26 November 1822) waarin Winckel geheel gelijk kreeg; ook in het buitenland werd dit verslag gepubliceerd. Desniettemin heeft Winckel van zijn vinding geen profijt getrokken; het kon de menschen ten slotte eigenlijk weinig schelen en men kende nu eenmaal Maelzel s

metronoom, dus moest het maar zoo blijven.

Langzamerhand is de metronoom een beetje in onbruik geraakt; in mijn jeugd mochten de pianostudies niet beginnen, voordat eerst dat driehoekige kastje boven op de piano opengemaakt en aan het tikken gebracht was. Toen men echter langzamerhand tot inzicht kwam, dat het instrument in wezen eigenlijk onmuzikaal was, hinderlijk en zeker niet bevorderlijk om de artistieke gaven te ontwikkelen, verdween de metronoom meer en meer en op het oogenblik zult ge niet veel piano's meer aantreffen met het suikerbroodvormige bruin houten kastje erop. Maar: spelen dan al die kinderen tegenwoordig in de maat en hebben al die jongedames rhythmisch gevoel gekregen, dat men die metronoom zoo maar afschaffen kon? Heelemaal niet. Men speelt nog net precies zoo uit de maat, heeft nog net zoo weinig gevoel voor rhythme als honderd jaar geleden, maar men schafte het metronoom af, omdat het ding — met alle waardeering voor de ingenieuse vinding — nimmer beterschap zou kunnen brengen.

Binnenkort zal er echter weer iets aangeschaft moeten worden in het belang van het muziekonderwijs, en dat iets is de uitvinding van den heer Goudsmit, een Haagsch muziekliefhebber, die sedert hij zich uit zaken teruggetrokken heeft, al zijn belangstelling aan de schoone kunst is gaan geven en die nu voor den dag komt met een instrument, dat even eenvoudig als bewonderenswaardig is, zoo eenvoudig (als alle belangrijke uitvindingen) dat ik mij zelf afgevraagd heb, waarom ik eigenlijk in gebreke gebleven ben dit even uit te vinden. Het zooveelste ei van Columbus.

De heer Goudsmit noemt zijn instrument de „Rhytmonoom"; hij is uitgegaan van het juiste denkbeeld, dat het den muziekstudeerende mogelijk gemaakt moet worden het gehoor geheel en al ter beschik-