234

DE VERhENIGDE TIJDSCHRIFTEN

en bibliotheken hebben gesnuffeld en gewroet!

Van 67 componisten bespreekt hij de door hen geschreven pianoconcerten (voor zoover ze bereikbaar waren) en doet dit, kort, zakelijk, helder en volledig. Hij behandelt niet alleen de pianopartij, maar betrekt ook — zeer terecht! — het orkest in zijn beschouwingen.

Hij maakt wijze, treffende, ,,in de roos schietende" opmerkingen; weet te waardeeren wat dit verdient, veroordeelt (onbewimpeld en steeds in milde termen) wat hem minder wel gelukt voorkomt, en maakt den lezer zijn bedoelingen, opvattingen en meeningen volkomen duidelijk.

Engel ontsluit met dit boek, een — tot nu toe — vrij wel onontgonnen gebied. Wie onzer had ooit een pianoconcert van Steibelt, van Dussek, van Gyrometz e.t.q. gehoord of gezien? Wie kent de concerten van Czerny, van Prins Louis Ferdinand van Pruisen (Beethoven zei van hem „hij „speelt niet koninklijk of prinselijk, maar „als een echt pianist") of van Kotzeluch? Hoevelen onzer weten dat ook Stamitz pianoconcerten heeft gecomponeerd?

Ik zou zoo kunnen doorgaan met vragen stellen.

Hierboven gaf ik te kennen, dat Engel den aard en het karakter der muziek duidelijk omschrijft; dat wordt hem gemakkelijk gemaakt door de royaliteit van zijn uitgeefster, de beroemde wereldfirma. Zij toch voegt aan het boek toe, een bundel van 391 (sic!) notenvoorbeelden, waardoor het den auteur mogelijk is, de meest markante motieven en eenige instrumentatievoorbeelden (daar zijn ook stukjes partituur bij) voor des lezers oogen te brengen.

Dit boek getuigt van echt historischen zin, van volharding en noesten arbeid, van muzikaliteit en scherp-critischen geest en van de gave met breeden blik een periode in de geschiedenis te overzien.

Den schrijver strekt het tot eer, zulk een arbeid te hebben tot stand gebracht; den

historicus-pianist, en den klavierspeler met zin voor de muziekgeschiedenis moet het een voorrecht zijn dit boek te bezitten en het te bestudeeren.

* * *

Men sta mij toe, aan deze bespreking eenige beschouwingen vast te knoopen.

Dan zeg ik — voor de zooveelste maal — hoe gebrekkig is toch onze kennis van belangrijke tijdperken van gewichtige evoluties in de geschiedenis onzer kunst!

Eigenlijk is het toch niet te veel verlangd, wanneer men zegt: van de concerten dier 67 componisten moesten wij allen minstens een tiental kennen.

Hier ■— zoo schijnt het mij — ligt een belangrijke taak voor onze instellingen van hooger muziek-onderwijs. Zij moesten, in de voordrachtsavonden, waar leerlingen optreden, telkens zulk een werk laten spelen. De leerlingen, de luisteraars (ook de leeraren) zouden hun muzikale begrippen er door zien verruimen, en zij die zulk een concert moeten spelen, hebben den tijd. aan de studie besteed, waarlijk niet weggeworpen! Het spelen van b.v. een concert van J. B. Cramer (den man der Etudes) of van Dussek zal hun techniek ten goede komen.

Men denke hierover eens na!

Maar eerst beginne men, zich het boek van Engel aan te schaffen en het grondig te bestudeeren.

Wie dat gedaan heeft, zal dan wel zelf de consequenties trekken. «v.Btimiuumii»

Invallen

van d'oude Muziekmeester.

Al wat mooi rijmt, Is daarom nog niet waar! En die de meeste praatjes verkoopt, Is daarom nog geen groot kunstenaar.

Veel gepraat is ongezond; Schep! kunstenaar! en houd je mond.