260

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

„Polymelos of de nationaale caracterstukken en musicq van differente volken, de Onschuldige herdersvreugd verstoord door een opkomend onweêr; de „Musicaale afbeelding van een zeeslag" gaf hij onderwijl opnieuw. Ook gaf hij ter afwisseling wel eens de Verovering van Jericho, wat wel het summum van muzikale kwakzalverskunst moet zijn geweest." *)

Over een van deze paradestukken, de Dood van prins Leopold, verhaalde pastoor Christmanns, die 't van Vogler zelf had, dat de musicus bij zijne komst te Zwolle daar geen middel vond om zijne concerten aan te kondigen, dewijl er geen drukkerij was. Hij wendde zich toen tot den burgemeester der stad, die ook met het geval verlegen was. Gelukkig kwam er juist een schip met haring binnen, en toen was het middel tot publiciteit ook gevonden. Kort daarop zag men den stadsomroeper door de straten gaan, die met zijn koperen bekken de aandacht van de goê gemeente tot zich trok en vervolgens met stentorstem uitriep:

„Harderwijker bokkings zijn gearriveerd, en de abt Vogler zal de Dood van prins Leopold op het orgel spelen!"

Voor de muzikale wereld was zulk eene orgelbespeling eene gebeurtenis; ofschoon het hem niet aan tegenstanders of benijders ontbrak. Daarvan getuigde o.a. de felle brief, dien Mozart over hem schreef aan zijn vader Leopold Mozart. Toen Vogler later te Weenen werd uitgedaagd tot een muzikaal tournooi met Beethoven, overtrof hij zelfs dezen grootmeester in de muziek door zijne grootere contrapunctische handigheid in de bewerking der motieven, ofschoon Beethoven zich de meerdere toonde door den onafgebroken stroom der muzikale motieven. Met zinspeling op zijn naam Vogler (vogelaar) wijdde een tijdgenoot hem het versje:

Hoe de Orgel-speelkunst zich verheft, Die thans natuur naar 't leven treft,

*) Oud Holland, XXXVIII, bl. 51.

En zonder verwen of penceel

Vertoont een spreekend tafereel,

Bevestigt zulk een kunstenaar

Als dees vermaarde Vogelaar,

Die menschen, maar geen vogels vangt,

En dus onsterflijke eer erlangt.

Toen Vogler op zijn rondreis in het Noorderkwartier gekomen was, ontmoette hij daar den amateur-orgelist N. A. Knock, grietman van Ooststellingwerf, onder wiens te Groningen verschenen „Orgelbeschrijvingen" (Dispositiën) er enkele waren, die hem eigenhandig door Vogler werden opgegeven. Wat zijne aanraking met Lustig betreft, blijkt het niet in hoeverre deze zich vereenigen kon met Vogler's imitatie-methoden, maar wel dat hij hem als kunstenaar hoogschatte, en ook als mensch. De muzikale abt, die zich op zijne orgelreizen steeds liet bewierooken, zorgde tevens voor de goede stemming bij zijn gehoor door te concerteeren voor plaatselijke liefdadige instellingen, diaconiën, armenhuizen, enz., om 't even of ze roomsch of onroomsch waren. In verband daarmee plaatste Lustig in zijne vertaling van Burney's Dagboek de aanteekening:

„Nu er in deeze Republiek onlangs door verlichte patrioten allerhande liefdaadige, enkelijk het gemeene Best bedoelende genootschappen zijn opgericht, zal er vermoedelijk ook nog wel eens iets aanmerkelijks aan behoeftigen worden toegestierd door middel van concerten. Intusschen verstrekt het werkzaam konstbedrijf van den weergaloozen heer abt Voogler reeds een onwederspreeklijk bewijs, dat men de toonkunst konne aanwenden op eene volk-nuttige manier; want aleer hij, den 29 en 30 Maart 1786, zich hier tot het uiterste genoegen van onzijdige kenners openlijk hooren liet, waren er in de nabuurige vereende provintiën volgens geloofwaardige berichten bij zijn orgelspel bereids meer dan 8000 gulden gecollecteerd ten voordeele van de Diakony-armen, en te huis komende gedagt hij de ingesamelde vrugten van zij-