250

BOEKBEOORDEELING.

gedurende welke opleiding gelegenheid bestaat het kaf van het koorn te scheiden. De arts wordt officier zonder dat hij de marine, noch de marine hem kent. Is het wonder dat dit telkens tot teleurstellingen leidt? Zouden beide partijen niet meer gebaat zijn door een losser verband? welke meerdere losheid de marine niet behoeft te vreezen zoodra de positie meer begeerlijk gemaakt is. De commissie deelt aan het eind van haar verslag een en ander mede van de regeling van den geneeskundigen dienst bij de Engelsche marine: ,,De „officier van gez. kan den dienst verlaten na 4, 8, 12 en 16 „jaar en ontvangt dan een premie van resp. /"6000, ƒ 12000, ,,/ 18000 en ƒ27000. Na 20 jaar dienst wordt pensioen ge„geven. Is de rang van „Fleetsurgeon" bereikt dan bedraagt „dit ƒ4400; na 30 jaren bij denzelfden rang ƒ 7650. Oppervlakkig bezien lijkt dit premiestelsel duur en eenigszins „onlogisch, omdat het verlaten van den dienst er door wordt „aangemoedigd. Men vergete niet dat een premie, na 4 en „8 jaar dienst uitgekeerd, belangrijk hooger kan zijn met „dezelfde kosten voor het rijk dan een studiepremie en even„zoo, dat een premie na 12 en 16 jaar dienst een belangrijke „besparing aan pensioenen meebrengt." Er staat niet vermeld of bedoeld ontslag met premie ook zonder verzoek van den belanghebbende gegeven kan worden, wat mij billijk toeschijnt. Men vergete toch niet dat een arts van middelbaren leeftijd, gesteund door een dergelijke toelage, geacht moet worden in zijn onderhoud te kunnen voorzien.

Een van de vraagpunten die de commissie stelt luidt: „Zijt gij het in hoofdzaak eens met de in de circulaire „besproken bezwaren en voorstellen tot verbetering ?"

Ik aarzel niet deze vraag in 't algemeen bevestigend te beantwoorden.

Voor een rechtgeaard arts is en blijft de beperkte praktijk het groote bezwaar tegen het scheepsleven. Tijden, waarschijnlijk eeuwenlang heeft men zich vroeger beholpen met geneeskundigen öf met beperkte bevoegdheid öf die om lichaams- of geestes-eigenschappen niet volwaardig waren ; het is maar een scheepsdocter zal het in vele plaatsen nog in den volksmond heeten.

Toch wordt in werkelijkheid van den scheepsarts, vooral van den Marinearts, in vele opzichten meer geëischt dan van zijn collega aan den wal. Door de dikwijls geïsoleerde positie moet hij vaak op eigen krachten vertrouwen waar anderen voorlichting, in 't bizonder specialistische voorlichting, kunnen krijgen, een bezwaar dat door de enorme uitbreiding der geneeskunst (men denke aan de vlucht der