boekbeoordeeling.

251

tropische geneeskunde) al zwaarder en zwaarder gaat wegen. Hij moet geestelijk hoog genoeg staan om, onder het bij tijden beperkte en eentonige werk, niet lui en gemakzuchtig te worden. Door de plotselinge overgang in het militaire scheepsleven wordt er veel van zijn aanpassingsvermogen gevergd; behalve beschaafde vormen en manieren wordt gemakkelijkheid in den omgang van hem geëischt. Men rekruteere de marine-artsen bij voorkeur uit aanstaande artsen, die van huis uit een trek naar het avontuurlijke (in den goeden zin) hebben; men stelle voor de marineartsen zooveel mogelijk de gelegenheid open deel te nemen aan wetenschappelijke expeditie's, vergemakkelijke en bevordere de studie van zoölogie, ethnografie en anthropologie voor hen die zich daartoe voelen aangetrokken. Dit kan niet verwezenlijkt worden zonder een voltallig, voor vele gevallen overtallig corps; het chronisch tekort zal niet wijken zonder aanmerkelijk verbeterde voorwaarden (zonder studiepremie !); eenige geldelijke opofferingen zijn daartoe onvermijdelijk, doch, wil ik eindigen met een aanhaling van het commissieverslag: „dit zal slechts een klein, doch integreerend deel „zijn van de grootere kosten, die aan het personeel in het „algemeen zullen moeten worden besteed, wil men van het „te verwachten waardevolle materieel het profijt trekken, „dat er met mogelijkheid van te trekken zal zijn. Het is „een feit dat in iederen zee-oorlog het personeel een minstens „even belangrijke factor is gebleken als het materieel, terwijl „een goed geoefende geneeskundige dienst wel degelijk de „gevechtswaarde van het personeel verhoogt."

Dr. C. J. de Bruijn Kops, Gep. Insp. Geneesk. D. d. Z.

Iets over de aanwerving van Intaudsch Marine-Personeel, door W. J. CoilEN Stuart.

In de April-aflevering 1914 van „de Indische Gids" komt onder bovenstaanden titel een stuk voor waarin de oudMinister van Marine COHEN Stuart het toekennen van een handgeld van ƒ 120 aan den aangeworven matroos en het uitbetalen van ƒ 24 aan den Inlandschen werver aan ernstige kritiek onderwerpt.

Zijne Excellentie komt tot de overtuiging, dat, waar geen reden te vinden is, die voor den marinedienst geschikte elementen uit de inlandscbe bevolking van de marine zou verwijderd houden, alleen onbekendheid met dien dienst,