6

MARINEBKGROOTrNG

plaats van een door het leger. In elk geval heeft het mij genoegen gedaan in „De Standaard" reeds meermalen uitingen te lezen, waarbij er tegen wordt opgekomen om de Indische vloot te laten betalen niet door het koloniale kapitaal, maar door den armen inlander, wiens land toch al met 150 millioen 'sjaars door dat kapitaal wordt gedraineerd en wiens belastingen zoo drukkend zijn.

Mocht echter dit Ministerie, — en dit gevaar dreigt, al hoop ik, dat het nog zal worden bezworen, — er toe overgaan tot wat nog geen enkele koloniale Mogendheid ter wereld — die toch anders ook voor geen klein geruchtje vervaard zijn — heeft gedaan, namelijk de uitgaven voor de Nederlandsche vloot tot handhaving van de Nederlandsche heerschappij te dben betalen door de inlandsche bevolking, dan zou — het woord moet mij over de lippen — Nederland zich op het voorhoofd drukken het stigma eener immoreele financieele politiek.

Den inlander laten betalen voor onze vloot is een remschoen, een onoverkomelijke hinderpaal stellen aan het pogen dergenen, die wat voor den inlander willen doen, dus de ethische politiek wenschen te volgen. Het zou een belemmering zijn voor de volksontwikkeling ; het zou elke welvaart van de werkelijk arme bevolking tegenhouden. En juist daardoor zou Nederlands koloniaal bezit groot gevaar kunnen loopen. Zeer zeker behoeft men het gevaar voor opstand der lijdende en leidzame bevolking van Java niet te overdrijven, maar onder den nieuwen geest, die wakker is geworden en waarmede reeds een 400 000 mannen werden bezield, zal geen enkele zaak zulk een wrok, wrevel, en dus een ernstig politiek gevaar met zich brengen, als het laten betalen door den armen inlander van een gedeelte der millioenen, welke Nederland voor zijn dreadnoughts wil gaan besteden.

Ik meen, dat deze woorden voldoende zijn om toe te lichten, waarom wij zullen stemmen tegen dit hoofdstuk VI, waardoor millioenen voor een groot gedeelte worden verspild; millioenen der belastingpenningen, die beter, doelmatiger en voornamelijk humaner kunnen worden besteed.

De heer van WaSSENAER van Rosande : Mijnheer de Voorzitter! Aangezien wij de hoofddiscussie zullen krijgen over Marine, wanneer zal worden behandeld het toegezegde wetsontwerp voor den aanbouw van een groot schip, beschouw ik deze begrooting eigenlijk meer als een kredietwet en zal ik er dan ook maar enkele opmerkingen over maken.

In het Voorloopig Verslag van deze Kamer is gevraagd het volgende:

„Zij vestigden er echter nogmaals de aandacht op — te meer nu geen antwoord ontvangen was op eene opmerking, welke bij het onderzoek in de afdeelingen van hoofdstuk I was gemaakt, en die dan ook in het Voorloopig Verslag der Kamer betreffende dat hoofdstuk eene plaats heeft gevonden — dat het van groot belang is te weten, of de Regeering in haar geheel zich voor dat vraagstuk stelt en of de Minister van Marine zich verzekerd heeft van den steun van al zijne ambtgenooten bij de oplossing, welke hij zich voorstelt aan dat vraagstuk te geven"

Het antwoord van den Minister is voor mij eenigszins raadselachtig. Om te beginnen wil ik wel zeggen, dat ik deze vraag liever niet in het Verslag had zien opgenomen, maar nu dit eenmaal geschied is, komt mij het antwoord van den Minister eenigszins vreemd voor. De Minister zegt :

„Ondergeteekende deelt de opvatting dezer leden, dat wanneer bedoeld concreet voorstel zal "worden ingediend, .wel tevens nader zal blijken welke houding de Regeering als zoodanig met betrek-