56 WIJZIGING EN AANVULLING VAN DE „BEVORDERINGSWET

deed gevoelen om deze diensten, die meer en meer een integreerend deel uitmaken van de oorlogstaak der officieren, meer in aanmerking te nemen bij de wettelijke waarborgen voor geschiktheid.

Enkele veranderingen in de wet, welke verband houden met de gewijzigde benamingen van adelborsten der iste klasse en adjunct-administrateurs, en van inspecteurs en hoofdofficieren in afzonderlijke dienstvakken, zoomede die welke het gevolg zijn van de vervanging van hoofdmachinisten door officieren machinist der 3de klasse, zijn voorts in het wets-ontwerp opgenomen.

De genoemde grondgedachten komen tot uitdrukking in de navolgende beginselen :

i°. dat waar eenerzijds de Bevorderingswet eischen moet stellen teneinde de officieren in de door hen bekleede rangen bekwaam te doen zijn voor de taak welke van hen gevorderd wordt, aan de andere zijde in die wet, als regelende een deel der rechtspositie van de officieren, waarborgen moeten zijn gelegen om hen het bereiken van de hoogere rangen op normale wijze mogelijk te maken ;

2°. dat, waar het belang der Marine in hooge mate is gediend door continuïteit in de bevelvoering en uit sub 1° volgt, dat onder normale omstandigheden (d. w. z. indien zij niet om bijzondere redenen voor bevordering ongeschikt worden geacht) de zeeofficieren in de gelegenheid moeten worden gesteld aan de bevorderingseischen voor kapitein ter zee te voldoen, de daartoe behoorende eisch van bevelvoering niet worde beperkt tot het bevel over schepen, welke voor de verdediging buiten de zeegaten zijn bestemd;

30. dat echter die beperking wèl moet worden gesteld voor den kapitein ter zee, om voor bevordering tot den vlagofficiersrang in aanmerking te kunnen worden gebracht, zullende hij alsdan reeds in de rangen van kapitein-luitenant ter zee of luitenant ter zee der iste klasse zijne bekwaamheid in de bevelvoering over vechtschepen moeten hebben getoond om deze bekwaamheid in den rang van kapitein ter zee verder te ontwikkelen.

Toelichting der artikelen. Artikel 1.

§ a. In het bestaande eerste lid van artikel 3 wordt aangeduid wat in de wet onder „actieve oorlogsbodems" wordt verstaan. Bij de wet van 5 December 1908, Staatsblad n°. 348, werd in artikel 10 eene wijziging gebracht, strekkende om den dienst van eerste-officier op andere dan „actieve" oorlogsbodems te doen mederekenen voor den geëischten diensttijd in die betrekking. Er werd daardoor in de wet een onderscheid ingevoerd tusschen „actieve oorlogsbodems" en „oorlogsbodems", zonder dat het verschil tusschen beide juist werd geformuleerd. Met wasechter de bedoeling, dat onder „oorlogsbodems" werden verstaan alle schepen en vaartuigen, tot de oorlogsmarine behoorende.

Bij de ontworpen wijziging van de bevorderingseischen bleek het wenschelijk, om voor verschillende diensten het in het in de wet gebrachte onderscheid tusschen „oorlogsbodems" en „actieve oorlogsbodems" verder door te voeren, maar kwam tevens het minder juiste van deze onderscheiding, waaruit naar de letter zou moeten volgen, dat met eerstgenoemde „oorlogsbodems" worden bedoeld niet in actieven dienst zijnde schepen, aan het licht.

Een betere onderscheiding wordt geacht verkregen te zijn met het gebruik van de termen „actieve bodem" en „actieve oorlogsbodem",