der staatsbegrooting voor he")' dienstjaar 1914.

I05

de aanhangige wijziging geen merkbaren vooruitgang brengt, voldoet niet aan redelijke eischen; over de voeding met name over de bereiding van het voedsel worden nog klachten vernomen; van eene rechtspositie kan niet worden gesproken en de uitoefening van het tuchtrecht aan boord leidt soms tot willekeurige handelingen; bij het vervoer van schepelingen op vaartuigen wordt niet steeds met rechtmatige eischen rekening gehouden.

Eenige leden, die het niet voldoen aan de wenschen van het personeel als de voornaamste oorzaak van den slechten geest op de vloot aanmerkten, betwijfelden of van de zijde van het marinebestuur op het dienstnemen van vrijwilligers wel groote prijs werd gesteld. Zij wezen er op, dat de aanmelding niet onvoldoende kan worden genoemd, doch het percentage van aangenomenen steeds geringer is geworden en geleidelijk gedaald is van 42 pet. van de zich aanmeldenden in 1904 tot nog niet 20 pet. in 1912. Men verwees naar een staatje, voorkomende op bladz. 221 van het Jaarboek der Koninklijke Marine 1912—1913 (1). Men kon het vermoeden niet van zich af zetten, dat vanwege de marine wordt aangestuurd op dc instelling van een militie-marine en dat het mislukken der recruteering van vrijwilligers als argument voor die instelling zal moeten dienen. Echter kan naar het oordeel van de leden hier aan het woord aan den teruggang in de recruteering geen beteekenis worden gehecht, zoolang aan de vrijwilligers niet een behoorlijke levens- en rechtspositie is verschaft. Men moet niet den indruk willen vestigen, dat alleen instelling van eene militie-marine onze vloot uit de moeilijkheid zal redden. Zoo men de oorzaken der klachten wegneemt en niet den klagenden bonden het voortbestaan bemoeilijkt, zoo men niet aan dure proeven groote bedragen ten koste legt, doch deze benut om aan de wenschen van het personeel tegemoet te komen, zal blijken dat van instelling van eene militie-marine geen sprake behoeft te zijn.

In dit verband werd gewezen op het onlangs verschenen geschrift van den oud-kapitein ter zee S. P. l'HonorÉ Naber: „Een goed woord voor het mindere marinepersoneel", waaruit ieder die bedoelde vereenigingen objectief wil beoordeelen, de overtuiging zal putten, dat de ontevredenheid van het personeel niet haar oorsprong vindt in den invloed, door leiders van vereenigingen uitgeoefend, maar in de nalatigheid van hen, die geroepen zijn leiding aan boord te geven. Een niet minder onverdacht getuige is trouwens de Minister zelf, die op bladz. 2 der Memorie van Toelichting schrijft: „Als gevolg van het dienen onder deze omstandigheden is het zeer begrijpelijk, dat in den gemoedstoestand van onze tegenwoordige matrozen een vruchtbare bodem wordt gevonden voor het met zoo kwistige hand gestrooide zaad der ontevredenheid".

Tegen de bewering, det de indruk wordt gevestigd als zoude het marinebestuur de instelling van eene militie-marine gaarne bevorderen, werd door andere leden met kracht opgekomen. Zij waren er ten volle van overtuigd, en zagen in dit voorstel hiervan een bewijs, dat de autoriteiten alle middelen willen aangrijpen om zoodanige militie-marine onnoodig te maken.

§ 3. In nadere beschouwingen tredende omtrent de in de Memorie van Toelichting uiteengezette regeling, spraken verscheidene leden hunne ingenomenheid uit met de door den Minister voorgedragen pogingen om

1) 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912

Aangenomen . . . 202 230 250 211 225 365 337 192 189 140 Afgewezen .... 425 319 484 488 618 832 1161 741 697 590

Aangemeld .... 627 549 734 699 843 1197 1498 933 886 730