146

handelingen der staten-generaal.

ning van de hervormingsvoorstellen der Regeering gegeven. Die kostenberekening is mij niet duidelijk.

De Minister verstrekt in bijlage B een tweetal ramingen. Vooreerst een berekening van het verschil in kosten der voorgestelde en bestaande organisatie (uitgaande van de organisatie voor het jaar 1914), welk verschil wordt geraamd op rond f 102 000 ten voordccle van de voorgestelde organisatie, en verder een berekening van de jaarlijksche kosten der opleiding, waarbij het verschil ten voordeele van de voorgestelde organisatie wordt geraamd op f 161 000.

Dan maakt de .Regeering in de Memorie van Antwoord deze conclusie:

„Uit deze laatste twee ramingen blijkt, dat de hervorming met inbegrip van de pl.m. f 60000 kostende verbetering van de voeding, slechts een kleine jaarlijksche vermeerdering van uitgaven ten laste van de Indische geldmiddelen met zich zal brengen. Zonder veel kosten zal dus de waarde van het inlandsche personeel zeer belangrijk worden verhoogd, terwijl een belangrijke vermindering van de behoefte aan Europeesch personeel daarvan het gevolg zal zijn."

Deze conclusie is mij niet duidelijk. Voor de raming toch van de cijfers, door de Regeering genomen, is uitgegaan van de sterkte van 1329 schepelingen, waarop bij de Indische begrooting voor 1914 was gerekend. Maar het ligt juist in de bedoeling van de Regeering om uitbreiding van het personeel te verkrijgen. De Regeering zegt toch op bladz. 1 van de Memorie van Toelichting: „Uitbreiding van het inlandsch element op de vloot wordt noodzakelijk geacht." De Regeering zal dus niet moeten blijven vasthouden aan dat getal van 1329, maar in de toekomst zal dat aantal veel grooter moeten worden; daarop hoopt de Regeering. Uit dien hoofde klopt dus ook de raming van den Minister niet. Ik kan niet zeggen dat dc cijfers van dc Regeering juist zijn; ze zijn wel juist voor het oogenblik, bij de tegenwoordige sterkte, maar wanneer die sterkte belangrijk wordt opgevoerd, zooals in de bedoeling ligt, dan zullen de kosten aanzienlijk hooger zijn.

Nu heeft de Minister ons de kostenberekening van het hooger contingent onthouden; mijn vraag zou dus zijn: welke zullen de kosten zijn, als het stelsel van cle Regcering is doorgevoerd zooals de Regeering zich dat voorstelt? Acht zij voor de toekomst een getal van b.v. 2500 inlandsche schepelingen noodig, dan zal er op moeten gerekend worden, dat er ongeveer 1200 meer zullen zijn dan op het oogenblik, waarvoor natuurlijk een andere raming van uitgaven noodig zal wezen. De Regeering zou m. i. goed doen, indien zij bereid ware voor de raming van die kosten alsnog betere cijfers aan de Kamer over te leggen.

Bij deze drie korte opmerkingen zal ik het laten.

De heer Bichon van ijsselmonde: Mijnheer de Voorzitter! Het zal wel niet noodig zijn u te verzekeren, dat het niet mijn voornemen is de Kamer lang bezig te houden. Maar waar het hier een belangrijk wetsontwerp geldt, meen ik de enkele opmerkingen, die ik te maken heb, niet te moeten achterwege houden; vooral niet nadat de behandeling in de Kamer gisternamiddag den indruk maakte, alsof het voorstel van de Regeering vrijwel algemeene instemming vindt.

Dit is echter volstrekt niet het geval. Door de snelle, men mag wel zeggen ongewoon snelle, behandeling van dit wetsontwerp, heeft aan belangstellenden buiten de Kamer de gelegenheid vrijwel ontbroken hun zienswijze in deze in het openbaar te uiten.

Ben ik wel ingelicht, clan heerscht bij velen in marinekringen, speciaal bij marine-officieren, de meening, dat dit voorstel van de Regeering niet tot het beoogde doel zal leiden. Nu is aan dc meening van marineofficieren in deze groot gewicht tc hechten, niet alleen omdat zij des-