200

MARINEBEGROOTING VOOR HET DIENSTJAAR 191 5.

merking komende schepen geen sprake meer kan zijn. Het gevolg hiervan is, dat in vele gevallen bij de vermelding van den diepgang, ter berekening van de verschuldigde loodsgelden, wordt afgegaan op de opgave van den gezagvoerder of op die van den loods. Aangezien elke decimeter meer of minder diepgang van invloed is op het bedrag der loodsgelden dat het schip verschuldigd is, en derhalve ook op de inkomsten der loodsen, die met een percentage van de loodsgelden voor hunne diensten worden betaald, is het zoowel in het belang der reeders als in dat van 's Rijks schatkist en van de loodsen, dat de diepgang daadwerkelijk door daarvoor aangewezen beëedigde meters wordt opgenomen, en dat slechts in de zeldzame gevallen waarin zulks niet mogelijk is, wordt volstaan met eene opgave van den gezagvoerder of van den loods.

Ten einde aan dezen eisch naar behooren te kunnen voldoen, is eene reorganisatie van den dienst der scheepsdiepgangmeting op de standplaats Rotterdam noodzakelijk. Het ligt in de bedoeling, voor dien dienst deze standplaats in 6 wijken te verdeelen, en één meter en 12 assistenten (2 voor elke wijk) aan te wijzen, wier loon per gemeten schip zoodanig wordt geregeld, dat de meter, na aftrek van de kosten voor kleine vaartuigen, enz., voor de uitoefening van den dienst benoodigd, bij een omvang van de scheepvaart als tegenwoordig het geval is, ongeveer f1500.— 'sjaars netto en elke assistent ongeveer f 1000.— 'sjaars netto zal verdienen.

Rekening houdende met de wenschelijkheid den thans in dienst zijnden meter nog gedurende de enkele jaren welke moeten verloopen, voordat hij wegens leeftijd recht heeft op pensioen, te handhaven op een nettoloon van ongeveer f 2500.— 'sjaars, worden de kosten van den dienst der scheepsdiepgangmeting te Rotterdam volgens de nieuwe regeling f 15600.— 'sjaars hooger geraamd dan thans voor den dienst der meting op die standplaats wordt uitgegeven. Aangezien het voornemen bestaat de nieuwe dienstregeling met ingang van 1 Juli 1915 in te voeren, is voor het dienstjaar 1915 gerekend op de helft van dat meerdere bedrag of f 7800.—.

Te Amsterdam is het aantal binnenkomende en uitgaande schepen belangrijk kleiner dan te Rotterdam, zoodat aldaar met één meter en één assistent zou kunnen worden volstaan, indien niet de groote afstand tusschen de havens van die standplaats oorzaak was dat dit personeel onvoldoende is, om van alle daarvoor in aanmerking komende schepen den diepgang te doen opnemen. Dientengevolge zijn te Amsterdam noodig 1 meter en 2 assistenten.

Rekening houdende met een netto-loon van pl.m. f 1500.— voor den meter en van pl.m. f 1000.— voor eiken assistent, wordt daartoe een meerdere uitgaaf 's jaars vereischt van f 400.— of f 200.— voor het tweede hal jaar 1915.

Aangezien voor 1915 bovendien gerekend moet worden op aanschaffing van de meetinstrumenten voor de meer benoodigde assistenten, is het op art. 82 uitgetrokken bedrag f 7800.— + f 200.— + f 300.— = f 8300.— hooger dan voor 1914 was geraamd.

Art. 85a. Op dit artikel zijn de noodige gelden uitgetrokken voor aanschaffing van een I4de stoomloodsvaartuig.

Het aantal aanwezige reserve-stoomloodsvaartuigen is onvoldoende gebleken, om te allen tijde naar behooren in den dienst te voorzien. Tegenover 6 vaartuigen, in dienst in het 4«e/5de district, zijn slechts 2 reserve-vaartuigen aanwezig, waarover echter bij voorkomend ongeval van een in dienst zijnd vaartuig niet te allen tijde kan worden beschikt, omdat van de 8 vaartuigen vaak 2 vaartuigen te gelijker tijd in herstelling zijn. Als gevolg van dezen toestand worden thans in dat district