238 BERAADSLAGING O/H. WETSONTWERP TOT AANV. EN VERH. VAN

(b. v. om te kunnen trouwen) om daarna weer in de burgermaatschappij terug te keeren.

Nu is door den geachten afgevaardigde uit Steenwijk en uit Weststellingwerf gesproken over de wettelijke regeling der rechtspositie der manschappen, en de geachte afgevaardigde uit Goes heeft die zaak van de juridische zijde beschouwd. Ik wil die zaak ook even van den practischen dienstkant beschouwen.

De regeling van de bevordering, het ontslag enz. van officieren moet, zooals de geachte afgevaardigden gezegd hebben, overeenkomstig de Grondwet bij de wet geregeld worden. Maar juist de ervaring heeft geleerd, dat men door deze wettelijke regeling op zooveel practische moeilijkheden is gestuit, dat men telkens die Bevorderingswet weer moet wijzigen in het belang van den dienst. Wanneer men nu een wettelijke regeling ging maken voor de onderofficieren en de manschappen, zouden de moeilijkheden nog veel en veel grooter worden. Men moet zulk een regeling practisch inleven en daardoor eenige elasticiteit in formatie en bevorderingseischen houden, zonder de belangen van de betrokkenen te schaden. Dit wordt bij elke wijziging zoo goed mogelijk gedaan.

Als ik nu even een voorbeeld mag aanhalen waartoe het tegenwoordige systeem van werving in verband met het behartigen der belangen der betrokkenen heeft geleid, dan noem ik, dat men bij de Nederlandsche marine gemiddeld één sergeant heeft op zes korporaals en manschappen, terwijl men bij de Engelsche marine heeft één warrant offreer op 45 petty officers en seamen. Nu zijn hiervoor natuurlijk ook andere redenen, die ik dadelijk zal noemen : veel klein materieel, het aantal qualiteiten dat men noodig heeft bij een kleine marine zoo goed als bij een groote. Doch er is één factor, die de moeilijkheid van een wettelijke regeling der formatie dadelijk doet zien, n.1. : dat men door de groote massa die men op gelijke voorwaarden in dienst nam billijkheidshalve bij de formatie der onderofficieren niet alleen met den diensteisch maar ook meer speciaal met de toekomst der dienstzoekenden rekening moest houden.

Bij het nieuwe systeem kan men zonder die belangen te schaden, meer rekening houden met de belangen van den dienst.

Maar die wettelijke regeling heeft nog een groot nadeel, en dat is juist de reden waarom ik ook gevraagd heb aan de Kamer de Bevorderingswet toch te willen behandelen. De groote fout van het tegenwoordig systeem is geweest de tallooze mutatiën, en in den tegenwoordigen tijd van doctrinarisme, worden groote practische dienstbelangen maar al te gemakkelijk over het hoofd gezien. Een groote factor van den dienst — ik heb het meermalen in de Kamer gezegd — is juist het samengaan, het elkander kennen en het elkander begrijpen van officieren, onderofficieren en manschappen.

Ik moet hier, waar het een cardinale fout van het tegenwoordige stelsel geldt, als gevolg van de Bevorderingswet der officieren, zooals die de laatste jaren heeft gegolden, even iets aanhalen van iemand die op dit gebied zeker wel gezag heeft, namelijk van Nelson. Toen deze in 1783 de „Albemarle" buiten dienst stelde, nadat hij een paar jaren met dat schip gekruist had, zeide hij daarvan het volgende :

„The cruise of nearly two years' duration closed with this characteristic comment:

„Not an officer has been changed, except the second lieutenant, since the „Albemarle" was commissioned ; therefore, it is needless to say, I ara happy in my ship's company." And again he writes :

„My ship was paid off last week, and in such a manner that must natter any officer, in particular in these turbulent times. The whole ship's company offered, if I could get a ship, to enter for her im-