244 beraadslaging o/h. wetsontwerp tot aanv. en verh. van

de geachte afgevaardigde uit Weststellingwerf, maar die is nu niet aan de orde. De interruptie berust op een misverstand. Ik zal, om dit aan te toonen, maar één ding noemen. Men heeft gezegd: wij hadden vroeger zooveel voedinggeld. De prijzenswaardige afschaffing van dit veroordeelde stelsel heeft tot misrekening omtrent de verandering van inkomsten geleid, omdat men dat voedinggeld bij de inkomsten berekent, alsof het altijd genoten werd. Men ziet bij die redeneering echter eenvoudig over het hoofd dat men gedurende den tijd, dien men in Indië doorbrengt, geen voedinggeld kreeg en, wanneer men de rekening op een beetje andere wijze opmaakt, wat meer in overeenstemming met dc waarheid, dan blijkt, dat men op den duur volstrekt niet is achteruitgegaan. En ik geloof, dat het niet goedschiks is vol te houden, dat van het personeel iemand werkelijk in inkomen achteruit is gegaan.

Wat zijn nu de bezwaren van die wettelijke regeling? De bezwaren die zich nog in veel sterkere mate zouden doen gevoelen, wanneer de positie van de onderofficieren met al de verschillende dienstprestatiën, die zoo geheel uiteenloopen, aan een wettelijke regeling werd onderworpen.

Iedereen kan gevoelen, dat de eischen van den dienst maken, dat voor een zeker detail een grooter percentage van onderofficieren noodig is dan voor een ander detail. Wanneer dit alles in de wet moet worden vastgelegd, dan heeft men kans enorme flaters te maken, die zich wreken in den dienst. Dat is de reden waarom nooit kan worden overgegaan tot een wettelijke regeling, voordat men een toestand heeft gekregen, die eigenlijk iedereen bevredigt, zoodat men zou kunnen zeggen : dat is een regeling, die zoo billijk is, en anderzijds zulke voldoende waarborgen geeft voor den dienst, dat men die zou kunnen vastleggen in de wet.

Nu heeft de geachte afgevaardigde uit Steenwijk gezegd, dat ik niet had geantwoord op de vraag, hoe iemand die na zijn gewoon dienstverband een korter dienstverband wilde sluiten, niet in andere positie kwam. Ik antwoord daarop, dat hij onderofficier kan worden op de voorwaarden, zooals die zijn geweest, of hij kan een korter dienstverband sluiten. Dan gaat hij met dc spaarpremie naar huis. De zaak wordt voor hem niets minder, doch integendeel beter. Nu vraagt de geachte afgevaardigde wat hebben de leerlingen-onderofficier aan hun positie, zij kunnen van cle opleiding worden verwijderd, wanneer zij niet voldoen. Maar datzelfde geldt ook voor de opleiding van de officieren, die kunnen ook worden verwijderd.

De heer Duymaer van Twist : Dat komt nooit voor.

De heer Rambonnet, Minister van Marine: Hoe kunt u dat zeggen? Ik zou u daarvan tal van voorbeelden kunnen aanhalen. Men moet niet zeggen, dat alleen voor de officieren een regeling wordt getroffen en dat de onderofficieren en manschappen geen rechtspositie hebben; dat is gewrongen; dat staat in verband met de eischen die aan den dienst worden gesteld. Wat zou men willen ? Dat in die wettelijke regeling dat alles moest worden geregeld, de werktijden, enz. ?

De heer Duymaer van Twist: Dat is voor de officieren ook niet geregeld; alleen voor aanstelling, bevordering en pensionneering als voor de officieren is het voldoende.

De heer Rambonnet, Minister van Marine : Ik heb juist gezegd, clat wij nu bezig zijn geweest om te trachten die zaak te verbeteren en aan de practijk te toetsen, maar dat wij nooit, noch bij Oorlog, noch bij Marine een regeling die in de practijk niet afdoende bewijzen van deugdelijkheid heeft gegeven, in cle wet kunnen vastleggen.

Ik meen hiermede de voornaamste punten te hebben besproken.