312

HOOFDSTUK VI DER STAATSBEGROOTTNG VOOR 1915-

op stapel. Maar ik heb zoo juist gezegd, dat dat naar mijn meening ook niet van goed beleid zou getuigen. Was de oorlog niet uitgebroken, dan zou de K. 1 in Augustus j.1. naar Indië zijn vertrokken en in November aldaar zijn aangekomen; alsdan zou in Indië een onderzeedienst zijn opgericht. Dan zouden verder in April van het komende jaar twee nieuwe booten op stapel zijn gezet, nadat men althans zes maanden ervaring met de eerste onderzeeboot in Indië had opgedaan. Naast de K. 2 en K. 3 zouden een K. 4 en K. 5 op stapel zijn gezet. Maar door het uitbreken van den oorlog kon de K. 1 einde Augustus niet naar Indië vertrekken, waarmede tevens de mogelijkheid verviel om op dit oogenblik een Indischen onderzeedienst op te richten. Bouwde men nu onderzeebooten voor Nederland aan, dan miste men de ervaring, die deze oorlog nog brengen zal ten aanzien van dit materieel, maar ook moet niet vergeten worden, dat het personeel uitsluitend zou getrokken moeten worden uit het in Nederland aanwezige personeel. Bovendien zou men gevaar loopen andere takken van dienst, die even noodzakelijk zijn, door dezen aanbouw buiten verband in discrediet te brengen. Ik heb gemeend geen voedsel te moeten geven aan den oppervlakkigen indruk, dat thans alleen nog maar onderzeebooten noodig zouden zijn. Die gedachte acht ik verkeerd voor den geleidelijken groei van de marine, en daarom heb ik gemeend voorshands aan het geheele Regeeringsprogram te moeten vasthouden en niet incidenteel daarvan af te wijken door op dit oogenbiik buiten dat verband materieel in aanbouw te brengen.

Wat de Z booten betreft kan ik den geachten afgevaardigde uit Ommen en Tietjerksteradeel antwoorden, dat juist de aanbouw dier booten tijdens dezen oorlog de bezwaren van den aanbouw in het buitenland heeft doen zien. Als een gevolg van het eenmaal bestaand contract met de Vulcan-Werke te Stettin, is het echter mogelijk geweest dien aanbouw hier te lande te doen plaats hebben door de Nederlandsche industrie, onder garantie van de Vulcan-Werke. Waar nu de geachte afgevaardigde uit Tietierksteradeel vreesde, dat hetzelfde zou gebeuren als met de ,,Friso" is geschied, zal hij toegeven, dat zijn vrees ongegrond is, want de Vulcan-Werke zijn ten slotte verantwoordelijk voor de goede uitvoering.

De geachte afgevaardigde uit Ommen heeft ook gesproken over de 4,2 millioen die noodig zouden zijn voor aanbouw ; ik meen die vraag ook reeds in het voorgaande beantwoord te hebben. De geachte afgevaardigde zal zelf gevoelen, dat die 4,2 millioen per jaar ten eenenmale onvoldoende zijn voor den opbouw van de vloot om Indië te verdedigen, en hij vraagt : waarom dan geen kleine kruisers aangebouwd, waarmee ik bedoel kruisers van het type-„Emden" of type-„Karlsruhe", schepen van omstreeks 4000 ton. Ook daarop is heel gemakkelijk een antwoord te geven. De nieuwste kruisers van die afmetingen zijn ook turbine-kruisers. Duurt nu echter de oorlog zóó lang, dat wij wel zullen moeten afwijken van het eenmaal vastgestelde plan om bestaand materieel te vervangen, dan zou men natuurlijk probeeren om de kruisers hier te laten bouwen, maar, gelijk gezegd, ik acht thans het oogenblik nog niet gekomen om los van een algemeen aanbouwplan tot den bouw van die kruisers over te gaan. Juist deze oorlog zal moeten uitwijzen, of de turbines in die schepen in den oorlog te verkiezen zijn boven de machines, die tot nu toe in gebruik waren.

Nu heeft de geachte afgevaardigde gevraagd, waarom men zich niet ,-Ot het buitenland zou wenden, bij voorbeeld tot Amerika. Ik heb. dit reeds uiteengezet. Er bestond voor Nederland geen enkele reden, om de eenmaal aangenomen plannen te laten varen, en zoolang dit niet het geval is, heeft het geen zin in Amerika te laten bouwen.