320

hoofdstuk vi der staatsbegrooting voor 1915.

wel moet wachten om dien menschen onverdiend vernederingen en beleedigingen aan te doen.

De heer Rambonnet, Minister van Marine: Mijnheer de Voorzitter! Wanneer de tijdsomstandigheden hervormingen medebrengen en men wil die tot stand brengen, dan is een eerste eisch, dat men naar personen voor de uitvoering zoekt, die daarvoor wat gevoelen, zelf overtuigde voorstanders er van zijn.

Wat is nu de zaak? Reeds sinds jaren is van de zijde van de Kamer aangedrongen op de invoering van een bedrijfsboekhouding op de werven zelf. De bedoeling was niet, zooals de geachte afgevaardigde uit den Haag meent, dat de werf gedirigeerd wordt van uit het Departement, maar een centrale boekhouding en een centrale bedrijfsleiding ter plaatse, zooals die ook op vreemde werven werd ingevoerd.

De geachte afgevaardigde schijnt te kennen te willen geven, dat juist het tegendeel beweerd is, maar hierin vergist hij zich. Dat is wel gezegd door iemand, die van de invoering van dc bedrijfsboekhouding niets moest hebben. Wanneer de geachte afgevaardigde het artikel in „Nauticus" van 1910, waarnaar door een der tegenstanders verwezen werd, naleest, dan zal hij tot een geheel andere conclusie komen dan die, welke uit het aangehaalde artikel is afgeleid. Het betreft juist een artikel, waarin men van Duitsche zijde toejuicht, dat ook in Amen'ka een centrale boekhouding op de werven komt en dat ook daar de leiding cr van aan een zeeofficier wordt opgedragen.

Maar het gaat hier niet om de vraag of een zeeofficier of een ingenieur met de directie belast moet worden. Het gaat eenvoudig hierom, dat een zaak gepousseerd moet worden als een eisch des tijds.

Nu heeft men in het Marineblad heele beschouwingen gehouden over een commercieele en bedrijfsboekhouding, doch geheel uit het oog verloren, dat het gaat om de dubbele boekhouding op de werven in stede van de begrootingsboekhouding....

Dc heer Lieftinck : Dat kost alles even veel !

De heer Rambonnet, Minister van Marine: Daarom gaat het niet.

De heer Lieftinck : Zeker, daarom gaat het wel. Al het andere is niets anders dan franje.

Dc heer Rambonnet, Minister van Marine: De geachte afgevaardigde schijnt niet in te zien, dat het gaat om inzicht te geven in het bedrijf, om dc opvoedende werking in het bedrijf zelf.

Wanneer men de geheele kapitaalsrekening buiten het bedrijf laat, dan zal iedereen, die van de bedrijfsleiding maar de minste notie heeft, begrijpen, dat men dan nooit tot een behoorlijk inzicht zal kunnen geraken.

Men heeft inderdaad zeer weinig objectief tegenover deze zaak gestaan.

Nu is mijn geachte ambtsvoorganger, evenals ik, tot de conclusie gekomen, dat er een eind moest komen aan den tijd, dat de werven er niet waren voor de marine, maar omgekeerd de marine voor de werven. De begrootingsboekhouding werkte dezen gang van zaken in de hand.

Mijn ambtsvoorganger nu heeft naar iemand gezocht, die goede antecedenten had. Deze is in de gelegenheid gesteld de verschillende staatsbedrijven — aan de Hembrug e. a. — te leeren kennen en zich verder te ontwikkelen. Bovendien heeft die zeeofficier, die op ditoogenblik uit dienst zal gaan, ook te Soerabaja als waarnemend ingenieur de technische zijde van het bedrijf eenigszins leeren kennen. Het spreekt dus vanzelf, dat die keuze meer geldt den persoon dan de betrekking, welke hij bekleedt.