326

HOOFDSTUK VI DER STAATSBEGROOT1NG VOOR 1915.

wensch van de Staten-Generaal. Er was alle aanleiding om dit te verwachten, omdat de zaak eenmaal principieel beslist is en volgens algemeen gevoelen het leiden van deze zaak in kerkdijken weg verreweg de voorkeur verdient boven het laten er van in de handen van particuliere vereenigingen.

Zoo dacht 's Ministers voorganger, de heer Colijn er over en het blijkt uit deze Memorie van Antwoord, dat de opvolger van den door mij genoemden titularis van hetzelfde gevoelen is.

Op grond van de onderhandelingen, die gevoerd zijn tusschen den kerkeraad van de Hervormde Gemeente in den Helder en den Minister van Marine, liet zich zelfs in die mate een gunstige afloop daarvan verwachten, dat door den kerkeraad der Hervormde Gemeente den Helder reeds een van die twee predikanten, die men op het oog had, is aangesteld. En ik mag uit de Memorie van Antwoord opmaken, dat, indien niet, zooals de Minister zelf mededeelt, in den Ministerraad de algemeene regel was aangenomen om bij deze begrooting geen verhoogingen aan te vragen, de Minister nu zou hebben voorgesteld den bewusten post van f 4000 te verhoogen met f 1500.

Wanneer de post een som van f 1500 bedraagt, is de kerkeraad van de Hervormde Kerk te den Helder bereid, om naast een der predikanten van moderne er één van orthodoxe richting te beroepen op een salaris, als de predikanten in den Helder, naar ik meen genieten.

Ik geloof dus, Mijnheer de Voorzitter, te kunnen zeggen, dat nu deze zaak reeds principieel door de Kamer is behandeld, het geen twijfel lijdt, of de door den Minister gewenschte en ook door mij begeerde vorm, ook door de gansche Kamer geacht wordt de beste te zijn. Het zou daarom jammer zijn, waar een dergelijke communis opinio omtrent den vorm van de zaak bestaat, de regeling weer voor een jaar uit te stellen, vooral om de redenen, die ik zooeven heb genoemd.

Op grond van die overwegingen is het verschillende leden met mij, voorgekomen, dat het niet alleen gewenscht is dien kerkelijken vorm voor de geestelijke verzorging van het marinepersoneel te kiezen, maar ook zoo spoedig mogelijk dien vorm te verkrijgen, opdat de discussie daarover ook in de Kamer voorgoed voorbij zij.

Op grond daarvan heb ik de eer, namens de door u reeds genoemde medeleden, aan de Kamer deze motie voor te stellen :

De Kamer,

het wenschelijk oordeelende, dat de geestelijke verzorging van het marinepersoneel van de kerken uitga en dat de regeling dienaangaande met den kerkeraad der Nederduitsch Hervormde Gemeente in den Helder getroffen, niet afstuite op het niet-verhoogen der ontwerp-begrooting voor 1915, met het voor meerder subsidie aangevraagde bedrag van f 1500,

geeft den Minister in overweging genoemde begrooting alsnog met dat bedrag te verhoogen,

en gaat over tot de orde van den dag."

Daarbij wensch ik alleen nog te voegen, dat het — wat echter nu niet meer kan — wenschelijk is, dat een dergelijk subsidie naar de begrooting van hoofdstuk Vil* worde overgebracht, omdat daarop gewoonlijk de posten voor de traktementen van predikanten, voor zoover deze rijksbijdragen betreffen, voorkomen.

Dit kan thans niet meer, omdat dat hoofdstuk reeds is aangenomen, maar ik geef, mede namens de andere voorstellers, den Minister vriendelijk in overweging over dit punt met zijn collega van Financiën te spreken.