beraadslagingen.

329

soneel door aanstelling van een predikant tot andere gedachten te brengen. Mijnheer de Voorzitter! Men kan een krachtig voorstander wezen, gelijk de heeren, die de zaak vroeger zoo geregeld hebben, van de aanstelling van een predikant, zonder zoo naïef te zijn van de illusie te hebben, dat het dientengevolge zou gelukken den Bond van minder marine-personeel den kop in te drukken, Dat is dan ook geenszins de bedoeling geweest, maar er zijn ongetwijfeld ook onder het marine-personeel wel menschen, die behoefte hebben aan hetgeen men genoemd heeft „geestelijke verzorging". Er zijn er, die die geestelijke verzorging zoeken bij een predikant van de eene richting en er zijn anderen, die haar zoeken bij een predikant van andere richting. Als men een regelingmaakt gelijk thans wordt voorgesteld, waarbij ieder datgene krijgt waarnaar hij streeft, dan zou ik het betreuren, ook al moet dit eenige honderden guldens meer kosten, indien deze zaak weder werd uitgesteld. Ik kan er bijvoegen, dat men te den Helder zeer gaarne zal zien, dat de zaak op de voorgestelde wijze wordt geregeld.

De heer Kleerekoper: Mijnheer de Voorzitter! Het moet mij van het hart, dat zich vandaag in anderen vorm herhaalt wat wij gisteren hebben gehad, namelijk een poging om van Staatswege godsdienstige belangen te gaan behartigen. Het schijnt, dat een deel van de Imkerzijde gaat breken met den grondwettelijken regel, dat men vrij is te belijden op geestelijk en godsdienstig gebied wat men wil, mits zonder den Staat daarin te betrekken, en dat dat breken met dien regel door dat gedeelte van de linkerzijde wordt beschouwd als een poging om te verzoenen. Maar verzoenen kan nooit beteekenen het schenden van geldende grondwettelijke regelen en het prijsgeven van eigen beginselen.

Wat beteekent die behartiging van geestelijke belangen? Is dat identiek met de behartiging van godsdienstige belangen? Er zijn andere geestelijke belangen, die door de groote meerderheid van het personeel veel meer gevoeld worden dan die, welke men thans op het oog heeft, en nu vraag ik met welk recht men voor behartiging van geestelijke belangen leest behartiging van godsdienstige belangen en dat beschouwt als °een aangelegenheid, welke voor staatssteun in aanmerking komt. Waarom is de behartiging van die andere geestelijke belangen, die zich op ander terrein dan het godsdienstige bewegen, niet evengoed een aangelegenheid, die voor financieele bemiddeling van Staatswege in aanmerking komt? Wanneer de Kamer hier terloops, in den nog verscherpten vorm van de motie van den heer De Visser, deze gelden gaat voteeren, lijdt het geen twijfel of wij zouden met de Grondwet in de hand evenveel recht hebben voor ons streven om de matrozen te verheffen, dat even heilig is als en parallel loopt met het godsdienstige streven van de rechterzijde, financieelen steun te vragen. Ja, mijne heeren, gij erkent clat alleen voor uw heiligdommen, en ziet het niet in voor de heiligdommen van anderen. Dan hebben wij het recht te zeggen, dat die andere geestelijke belangen, welke door ons worden behartigd, met meer succes worden gediend dan gij blijkbaar bij uw behartiging ondervindt, waar goed weer voldoende is om de menschen uit te lokken tot een wandeling, waardoor uw geestelijke verzorging in de kou blijft staan, terwijl de behandeling van de geestelijke belangen, die aan ons is toevertrouwd, altijd, ook bij het schoonste weer, belangstelling trekt, zoodat wij op dien grond daarvoor eerder dan gij geld van Staatswege zouden kunnen vragen.

Ik concludeer, dat hier evengoed als gisteren door een deel van de linkerzijde de klassieke beginselen worden prijsgegeven, dat de behartiging van godsdienstige belangen een zaak is van particulieren en niet van den Siaat, noch van cle Overheid.