336

marinebegrooting voor het dienstjaar 1915

werd voorts gemaakt, dat vooral voor kleine naties, snelvarende torpedobooten van grooter nut zijn dan groote kostbare kruisers en voor den nachtelijken dienst onmisbaar.

Ten zeerste werd betreurd, dat het onschadelijk maken van mijnen ook in ons land slachtoffers geëischt heeft; men hoopte, dat maatregelen getroffen zijn om de in zee drijvende en op onze kust zoo veelvuldig aanspoelende mijnen zoo spoedig mogelijk op te ruimen met zoo min mogelijk gevaar voor menschen en goederen.

Aldus vastgesteld door de Commissie van Rapporteurs den 28s«n Januari 191 5.

Van Lamsweerde. Drucker.

De Vos van Steenwijk.

Staal.

Zijlma.

EINDVERSLAG DER COMMISSIE VAN RAPPORTEURS.

Nadat het Voorloopig Verslag der Commissie aan de Regeering was medegedeeld, is van haar ontvangen de navolgende

MEMORIE VAN ANTWOORD.

Naar aanleiding van de ter sprake gebrachte punten bij het afdeelingsonderzoek van het Vide hoofdstuk der Staatsbegrooting, wordt het navolgende opgemerkt.

Door den ondergergeteekende werd aan eene commissie opgedragen om op de grondslagen, aangegeven op bladz. 2 en 3 der Memorie van Toelichting, de maatregelen voor te bereiden, welke behooren te worden getroffen om tot wijziging van de opleiding der machinisten in den aangeduiden geest te kunnen overgaan. Behalve herziening van de reglementaire bepalingen, voor de marine-machinistenschool van kracht, omvat de opdracht der commissie ook het overwegen van de wenschelijkheid van verplaatsing van deze inrichting naar eene andere gemeente dan Hellevoetsluis, met de financieele gevolgen, daaraan eventueel verbonden. Aanleiding tot dit laatste vond de ondergeteekende in de omstandigheid, dat de tegenwoordige inrichting niet voldoet aan de meest bescheiden eischen, zoodat in ieder geval tot wijziging van den bestaanden toestand moet worden overgegaan. Het rapport van bedoelde commissie is nog niet ingediend.

Het is den ondergeteekende niet bekend in welk opzicht de twijfel, die blijkens het Voorloopig Verslag hier en daar schijnt te zijn ontstaan of niet het uiten van gevoelens afwijkend van die van den Minister, door zeeofficieren die in eene Staatscommissie zitting hebben, nadeel kan toebrengen aan hunne loopbaan, grond vindt in het voorgevallene met den vice-admiraal van Hecking Colenbrander. Voor zoover door den ondergeteekende invloed werd uitgeoefend op de loopbaan van genoemden vlag-officier, waren zijne in eene Staatscommissie tot uiting gebrachte gevoelens hierop niet van invloed.

Het in eene commissie verkondigen van eene eigen, zelfstandige meening verdient toejuiching, wanneer zij ten minste op degelijke gronden berust. Of zij al dan niet van de meening des Ministers afwijkt, doet hierbij niets ter zake.

Een stellige verzekering, dat de door officieren in Staatscommissies geleverde arbeid en geuite denkbeelden in geen geval van invloed zullen