IN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL.

343

kan ik, in het licht van de feiten, die mij bekend zijn, absoluut niet begrijpen.

Ik stap hiermede van dit onderwerp af en wensch nog een enkel woord te zeggen over de opleiding voor den stoomvaartdienst bij de Marine.

Degenen, die met die opleiding nader bekend zijn, zullen weten, dat deze op het oogenblik niet voldoet aan de matigste eischen, die men daaraan moet stellen. Vooral op het gebied van de natuur- en scheikunde is het onderwijs te Hellevoetsluis beneden het middelmatige en bij mijn optreden was dan ook reeds het denkbeeld geopperd, om den driejarigen cursus te Hellevoetsluis te veranderen in een vierjarigen, om zoodoende vakken, als werktuigkundig teekenen, natuur- en scheikunde beter tot hun recht te doen komen.

Bovendien drong zich de wenschelijkheid op om het onderwijs op zulk een peil te brengen, dat het voor enkele officieren van den stoomvaartdienst mogelijk zou zijn lessen aan de technische hoogeschool te volgen, gelijk dit voor de zee-officieren, wat de rechtskundige studie aangaat, ten aanzien van de hoogeschool het geval is.

Daarvoor is het natuurlijk niet noodig, de verschillende universitaire examens te doen, maar de bedoeling is alleen het onderwijs zóó in te richten, dat men desgevorderd met eigen' krachten het technisch hooger onderwijs kan volgen.

Nu stonden daartoe twee wegen open.

Men kon een aan het Koninklijk Instituut van de Marine parallel loopende inrichting maken op een andere plaats, maar dan zou men geen gebruik kunnen maken van cle hulpmiddelen en de leerkrachten van dat Instituut.

Een andere oplossing was, om, evenals dit op de Cadettenschool het geval is, een soort van adspirantenschool in het leven te roepen en daaraan een practische opleiding op de vloot en daarna een opleiding op het Instituut van de Marine te verbinden.

Nu heeft de geachte afgevaardigde gevraagd, waarom voor den stoomvaartdienst ook niet geëischt werd de vijfjarige hoogere burgerschool.

Dit nu acht ik vooralsnog niet gewenscht, omdat men op het oogenblik wel voldoende aanvoer heeft van uit de derde klasse van de hoogere burgerschool, maar niet of nauwelijks een voldoend aantal candidaten krijgt voor zee-officier uit degenen, die het einddiploma van de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus verkregen hebben. Het zou dus al een zeer gewaagde proef zijn den geheelen stoomvaartdienst ook uit de gediplomeerden van de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus tc gaan betrekken.

Waarschijnlijk denkt de geachte afgevaardigde aan Engeland, waar gaandeweg de opleiding van zeeofficier en stoomvaartdienst elkander nadert en de opleiding tot en met sub-lieutenant op het oogenblik precies gelijk is. Maar daar heerscht een andere toestand dan hier. In Engeland heeft het corps artificers, onderofficieren van den stoomvaartdienst een veel grootere vlucht genomen en men is er daar veel vroeger mede begonnen om een practisch korps onderofficieren-machinist te vormen.

De eenvoudigste oplossing is dus, dat men komt tot een adspirantenschool, die jongelieden betrekt uit de 3<le klasse van de hoogere burgerschool, die liefst gevestigd is in een plaats waar men een fabriek en een inrichting van middelbaar onderwijs heeft, terwijl dan later de eindopleiding plaats vindt op het Instituut.

In die richting wordt op het oogenblik een onderzoek ingesteld.

Ook uit anderen hoofde is herziening van de opleiding tc Hellevoetsluis noodig. Het logementschip aldaar, de „Bonaire", is bijna 40 jaren oud; het kan nog wel verscheidene jaren blijven drijven, doch bij