7

kunnen vergoeden. Dit is ook de reden, waarom de melodiën der Psalmen, waarvan denkelijk de meeste door Claudius de Goudimel vervaardigd zijn en ook de oude Duitsche kerkliederen van Dr. M. Luther, Johann Stahl, Hans Kugelmann, Nicolaus Herrmann, Michael Gasteritz, Leo Hassler, Michael Praetorius, Johann Grüger, Georg Neumark, Johann Rudolph Ahle, en Johann Pachelbel, die in onze Evangelische gezangen opgenomen zijn, zich zoo innig met het geheele wezen van den Protestantschen godsdienst verbonden hebben.

„Onze hedendaagsche toonkunst heeft zich eigenlijk geheel buiten de kerk ontwikkeld. Van de latere groote meesters waren, in de eerste helft 18e eeuw, alleen Johann Sebastian Bach en Georg Friedrich Handel echte componisten van Protestantsche kerkmuziek. Het type der echte Katholijke kerkmuziek, door onze groote Zuid-Nederlandsche meesters en door Palestrina in de 16e eeuw zoo voortreffelijk geschapen, is tot op onzen tijd onontwikkeld gebleven. Door Haydn, Mozart en Beethoven is die kerkmuziek, die den geest des tijds volgde, meer en meer tot dramatische en concert-muziek geworden.

„De hedendaagsche muziek is de niet-kerkelijke rigting uitgegaan, en daarom zoude een omwerking der oude gezangen in onzen stijl iets ongerijmds zijn. Onze Protestantsche kerkmuziek is verwaarloosd geworden. Er zijn geen voorbeelden bewaard gebleven, die een hedendaagsch meester zou kunnen volgen, als hij de oude melodiën naar eisch zou willen harmoniseeren. Johann Sebastian Bach zelfs heeft zijn koraalgezangen niet voor een zingende gemeente geschreven, maar ze gebruikt in zijn door geoefende zangers voorgedragen oratoriën en cantaten of als onderrigt voor zijn discipelen. Daarom heb ik een eigen weg moeten inslaan als is dit werk te beschouwen als een proeve van verdere ontwikkeling onzer Protestantsche kerkmuziek."

Bastiaans begreep wel, dat de gemeente niet in staat zou zijn, de koralen vierstemmig te zingen. „Hoe wenschelijk het ook zou zijn" zegt hij „de kerkgezangen meerstemmig door de geheele gemeente als één koor te doen zingen, zoo is het er ver van daan, dat deze wensch vooreerst vervuld zal worden. Men zal, eer dit bereikt kan worden, in de kerken geoefende koren moeten oprigten, die met of zonder orgel, afwisselend met het unisono-gezaug der gemeente, optreden. Dan kunnen alle tusschenspelen of interludia als iets overtolligs vervallen. Tot dus ver behield men ze alleen, om het gebrekkige en eentonige van het eenstemmige gezang minder te doen uitkomen. Een koraal is een zóó volkomen geheel, iedere regel sluit zóó aan den anderen, dat elk bijvoegsel het ontsiert. Wie een gedicht reciteert zal zich wel wachten, na iederen regel nog eenige woorden tot verklaring er bij te voegen. Daarom zijn de interludia in dit koraalboek weggelaten. Een goed voorspel is wel doelmatig, maar niet noodzakelijk als men een koor heeft. Zulk een praeludium tot voorbereiding en inleiding van het aan te heffen lied, als figuratie van het koraal zelf, als vrije figuratie of fughetta op de