15

het orkest in de tooneelen van Jochanaan's verschijnen en verdwijnen, met de van grafstemming gedrenkte, zonderlinge combinatie der laagste tuba's, contrabassen en contrafagotten.

De dans klinkt eigenaardig en is vol betooverende rhytmiek, doch van Salome's dans verwachtte men iets anders: een uitbarsten van bloedroode zinnebedwelming, een laaienden gloed van wellust, die ons opwindt tot het hart dreigt te bersten

Dit hoogtepunt van het drama was in muziek en spel wel wat mat van uitwerking. Ook de dans zélf was niet dien we ons als den dans van de Zeven Sluiers voorstellen, en die een Herodes tot razernij kon brengen, hem in stamelende, bijna kindsche verrukking al doet beloven wat zij, de ontsluierde, ook vragen moge. . ..

Door een handigen truc had men het zoo weten in te richten dat Marie Wittich, de onvolprezen vertolkster der Salomepartij, gedurende den dans kon verdwijnen; in het nauw merkbaar oogenblik dat zij zich even tusschen de krijgslieden verliest, verving haar eene baletteuse, die haar aan gestalte en kleeding bedriegelijk gelijk was, en die den dans voortzet, om tegen het eind weer plaats te maken voor de echte Salome. Niemand heeft iets van de verwisseling gemerkt. Doch ook van hare remplacante, wenschte frau Wittich geen beweging, die de welvoegelijkheids-wetten ook maar eenigzins kon overschrijden; en dus kregen we een gracieusen dans, die wel in staat was een dameskostschool, maar stellig geen heetbloedige Tetrarch tot paroxysme van verrukking te brengen.

Herodes is eigenaardig muzikaal geteekend, met een echt Strausssche chromatische toonladder-thema. De deklamatie springt van de diepste diepte onverhoeds tot op de hoogste tenortonen. Men heeft eertijds Wagner verweten, dat zijne herhaaldelijke maatverwisseling een gebrek aan innerlijke gedachte moest bemantelen. Wat zou men dan van Strauss moeten zeggen! Zijn Herodes zingt geen tien maten lang in dezelfde maat. De 3/4 rhytmus wisselt af met 2/4, 5/4, 7/4, 6/4, 3/2, 9/, 8/4 enz. enz.

In het quintet van de kibbelende joodsche pharizeèïs heeft Strauss, waarschijnlijk met de uitdrukkelijke intentie het noodwendige contrast te verkrijgen, een stukje kras naturalisme gegeven, van eene cacophonie, waar het beruchte critici-gekakel in Heldenleben wel haast bij verbleekt, doch in zijn genre natuurlijk een meesterstuk van Strausssche verbluffende contrapuntiek

Het kan natuurlijk allerminst in mijne bedoeling liggen critiek te willen leveren: wie zou dit kunnen, na het eén maal hooren van zulk een gecompliceerd werk?

Muziek is altijd moeilijk te omschrijven, Strausssche muziek wel niet het minst. Hier verliezen we soms alle houvast, ja, bijna den vasten grond; alle begrippen van harmonie en disharmonie lossen zich op, dissonanten zijn er niet meer, zooveel hoort men er, een violengroep divisi speelt, b.v.b. de toonladders