«2

's-GravenhAge. Het derde Diligentia-concert bracht ons twee solisten van groote reputatie, nl. de heeren Pablo Casals, de Spaansche cellist, tegenwoordig te Parijs woonachtig en Dr. Ludwig Wüllner, de beroemde declamator van Berlijn. De aanwezigen zullen, evenals ik, verbazend genoten hebben. Wat was Dr. Wüllner voortreffelijk in „das Hexenlied" van Max Schillings, wat een zeggingskracht en uitdrukking!

Casals, dien ik het vorige jaar besprak bij zijn optreden op een der matinées van het Besidentie-orchest, waar hij het concert van Haydn speelde, gaf ons dezen avond het concert van Schumann. Met zijn machtig spel bracht hij ons weer in verrukking. Het orchest begon met de ouverture Die Fingals-Ilöhle van Mendelshohn, gaf tusschen de solisten de Trauermarseh uit Oötterdammerung van B. Wagner en besloot den avond met de Symphonie Pathétique van Tschaïkowskij. Met deze symphonie, met „das Hexenlied" en genoemde werken, behaalde het orchest en de dirigent een welverdiend succes.

Op de vijfde matinée van Viotta's Besidentie-orchest, trad een oude bekende van de Botterdamsche operatijd voor het voetlicht, nl. de vroeger zeer geliefde zangeres Katharina Sanger Bettaque — ik schrijf vroeger, want het is nu negentien k twintig jaren geleden. Mevrouw Bettaque zong de aria „Leise, leise, fromme Weise" die men vroeger zoo gaarne en vele malen van haar hoorde, waarvoor het publiek haar blijkbaar zeer dankbaar was. Zij zong zoo gemakkelijk als geroutineerde zangeressen of zangers dat kunnen. Daaraan kan men bemerken of een zanger of zangeres een goede school heeft doorloopen, zoodat men lange jaren met zijne talenten en ook met het materiaal kan woekeren. Zij zong ook „Isolde's Liebestod" uit Tristan, waarmede zij het publiek tot geestdrift stemde en verscheidene malen met den heer Viotta moest buigen. Laatstgenoemde voor de schitterende vertolking van „Isolde's Liebestod" met het Besidentie-orchest.

Als noviteit kregen wij de vierde Symphonie van Gustav Mahler, waarvoor het orchest bleek volkomen berekend te zijn, zoodat het, trots het kortstondig bestaan, voor moeilijkheden in de moderne composities niet behoeft terug te deinzen. Het werk liep vlot van stapel, de sopraan solo in het vierde deel werd op keurige wijze vertolkt door Mejuffrouw Joh. v. Linden v. d. Heuvell, die evenals de dirigent genoegdoening mocht smaken voor hare praestaties. Twee leden van het orchest traden mede op den voorgrond en wel de heer André Spoor in Zorahayda, een legende voor groot orchest met viool solo van Svendsen, en de heer van Emmerik, althobo, in de inleiding derde akte uit Tristan und Isolde, die zich op hoogst artistieke wijze van hun taak kweten.

Het Vierde Diligentia concert gaf iets van Hollandschen bodem. Dirk Schafer, als klavierspeler in en buiten ons land welbekend, componeerde een Capriccio voor groot orchest en dit werk genoot voor den Haag op het Diligentia-concert de eerste uitvoering.

Het had, ook als te Amsterdam, (zie overzicht vorige maand) groot succes.

Het deed goed dat ook hier het brillante interessante werk van den pianist-componist zoo gloedrijk vertolkt werd, iets dat zeer zeker warmen lof verdient. Als solisten waren geëngageerd Godowsky en Mlle Angele Vridon van Keulen, doch Francaise van geboorte, Deze twee solisten zijn waarlijk boven den lof verheven die men hen toezwaait, want zelden zal men dunkt mij meer onder bekoring geraken op een concert als nu het geval was, de zangeres of de pianist, ik weet niet welke het eerst en het meest te roemen. De Egmont-ouverture was schitterend, de Symphonie van Saint-Saëns kon ik tot mijn leedwezen niet hooren daar het tengevolge van herhalingen door de solisten, verbazend laat geworden was.

De Maatschappij tot bevordering van Toonkunst, afdeeling den Haag, gaf haren leden de tweede uitvoering van Kamermuziek waarop behalve het Toonkunstkwartet de heeren Hack, Voerman, Verhallen en Van Isterdaël, twee solisten hare medewerking