155

dienen, zoodoende een contrast te scheppen. Bijvoorbeeld: — „uit een muzikaal oogpunt bezien zal de compositie zeker slechts weinigen voldoen, maar .. ." en nu volgt een reeks complimentjes over instrumentatie enz., enz. Onschuldig? — neen gansch niet onschuldig! — De plaatselijke recensent alweer, maakt van des grooten-meesters-critiek gebruik om daaruit te citeeren: „dat de groote criticus zelf toch öök niet gunstig over de compositie oordeelt" — en het groote publiek veroordeelt op gezag de compositie die het zelf van harte had toegejuicht.

Toch mag ik niet de plaatselijke critici als „monsters van onwil" voorstellen; noemen we ze liever: „monsters zonder waarde". Uit een verslag spreekt maar al te vaak een wanhopig pogen om kolommen te vullen, zonder bepaald een zucht om de waarde van praestaties te verkleinen.

Maar juist die onkunde sticht zooveel kwaad ! Die onkunde noopt tot „voorzichtig" oordeelen — een criticus mag het niet bij het verkeerde eind hebben, hij is Uebermensch — en voorzichtigheid tempert elke geestdrift, verkoelt elke sympathie, verhindert elk onverdeeld loven. Het is evenwel onbegrijpelijk dat plaatselijke redacties zoo weinig letten op de lezenswaardigheid van plaatselijke verslagen. Ik wil u eens een voorbeeld aanhalen van wat ruim een jaar geleden plaats had.

Er is te Leiden een genootschap dat orkest-soirees arrangeert. Eén dier soirees was aan Beethoven gewijd. Het Utrechtsch orkest speelde verschillende werken, en de soli werden uitgevoerd op een wijze die door het publiek — dat in zeer grooten getale was opgekomen — bijzonder warm en hartelijk werd toegejuicht.

Het verslag op dit concert was het eerste dat de onverdeelde bewondering voor den plaatselijken criticus een weinig deed verminderen: Wat toch las men ? — Er was geen aanleiding tot het geven van een Beethovenavond, er was geen Beethovengebeurtenis in zicht! Nummer zoo en zooveel was overbekend, ean ander nummer was weer van weinig innerlijke waarde, kortom het was heelemaal niet goed: 't was toch ook maar Beethoven! Natuurlijk dat talrijke muziekliefhebbers en liefhebsters (die in het geheim hadden genoten) zich interessant maakten door tegen de bestuurderen van het genootschap te klagen: „waar zoo'n ouderwetsch concert goed voor was?"

Ik zou over het geheele voorval gezwegen hebben als het zich dezer dagen niet herhaald had. Het Residentie-orkest gaf een Wagner-avond.

— Waarom niet een Brahms-avond ? — Vond de plaatselijke criticus, en nu wilde ik dit halve verslag gaarne voltooien. Alzoo:

Waarom niet een Brahms-avond? — Viotta? — Waarom niet Mengelberg? — Residentie-orkest ? — Waarom niet Philharmonie ? — Stadsgehoorzaal te Leiden? — Waarom niet Schouwburg te Leiden? Waarom niet Berlijn? Ziedaar eenige interessante kwesties die den Leidschen muziekverslaggever voor de toekomst in overweging zijn te geven.