162

kale ingevingen uit een en dezelfde bron. Wij willen hiermede echter nog niet zeggen, dat wij het geheele libretto, als zoodanig, als een ideaal in dat genre beschouwen. Ja, het grondidee is schoon: beheersching der menschelijke zinnelijke lust door de goddelijke liefde, de triomf van godsdienstige beginselen op de verleidingen der zonde, en de verlossing door de verzoening der boete en opofferende liefde. Maar toch ontbreekt het dit gedicht aan genoegzame dramatische handeling, en geeft het ons meer eene rei van dichterlijke voorstellingen, die wel de belangstelling en deelneming in hooge mate opwekken, maar toch in spannende handeling te kort schieten. Eigenlijk zijn het slechts drie groote schilderijen, in de lijsten van drie bedrijven gevat. — Doch slaan wij liever een vlugtig oog op den geheelen gang van het werk; daarbij toch zal ons menige opmerking uit de pen vloeien, die dit ons oordeel zal motiveeren. Vooraf een enkel woord over de ouverture. Wij kenden haar reeds sinds eenigen tijd, en herhaalde uitvoeringen hebben er ons de menigyuldige schoonheden van doen genieten. Het eigenlijke doel van de opera-ouverture is het leveren van een toonwerk, dat ons in stemming brengt om het drama, dat volgen moet, goed te begrijpen, om ons voor te bereiden op de indrukken, die wij door de handelingen der spelers zullen ontvangen. De meeste groote meesters hebben dit doel trachten te bereiken door een zelfstandig, van de opera onafhankelijk instrumentaalwerk te scheppen, waarin het algemeen karakter der handeling, de locale kleur van het onderwerp en de verschillende constrasten der handelende personen worden geresumeerd en zoodoende de hoorder in eene tot de genieting van het werk gunstige stemming wordt gebracht. Beethoven's Fidelio, Mozart's Zauberflöte, Spontini's Vestale en al de ouvertures van Cherubini en Gluck vertegenwoordigen deze categorie. Enkele van hen hebben sommige hoofdmotieven uit de opera tot basis of gedeeltelijke bewerking van hun instrumentaalwerk gekozen: men denke aan de muziek van den Steenen Gast, bij de inleiding van Mozart's Bon Juom-ouverture, aan den weemoedigen zang van Morestan in die voor Beethoven's Leonore enz. Anderen eindelijk hebben de ouverture gansch uit motieven, aan de opera ontleend, samengesteld en daaruit een geheel gevlochten. Op geniale wijze heeft dit Carl Maria von Weber in zijn Oberon, Euryanthe en vooral in zijne onnavolgbare Freischütz-ouvenme gedaan. Door deze behandelingswijze geeft hij ons in dien paarlsnoer van motieven als het ware den voorsmaak der schoonheden, in het binnenste van den tempel verborgen, door eene expositie van copiën en schetsen in zijn voorportaal. Wagner heeft bij het scheppen van zijne Tann/ia-itser-ouverture dat voorbeeld gevolgd en is daarin zeer gelukkig geslaagd. Destijds geloofde hij nog aan de mogelijkheid, dat zuivere instrumentaalmuziek bepaalde indrukken kon wedergeven, thans is hij daarvan teruggekomen. Immers zijn Lohengrin heeft geene ouverture, en de vrienden van Wagner beschouwen die van Tannhauser als eene concessie van hem aan den kunstsmaak des publieks. Even als die van Von Weber onderscheidt zich echter de Tannhauser ouverture zoo gunstig van alle andere zoogenaamde potpouri-ouvertures, die eigenlijk om recht gewaardeerd te worden niet vóór, maar aan het slot van de opera zouden moeten voorgedragen worden, dat zij ook als zelfstandig kunstwerk hooge waarde bezit en zelfs zo.;der kennis van het drama grooten indruk kan voortbrengen. De twee groote contrasten van het drama, het zinnelijke en geestelijke element, zijn ook de twee hoofdmomenten, die in de ouverture op den voorgrond staan, en door deze voorbereid, zien wij het voorhangsel opgaan en ons al dadelijk in een oord verplaatst, dat ons al de indrukken van eerstgenoemd beginsel op begoochelende wijze voorspiegelt. De Venusgrot, een bekoorlijk oord, met badende najaden, lokkende syrenen, dansende nymphen, en bacchanten: eene vereeniging van al hetgeen het theater aan kunst en uitvinding kan opleveren, prachtige