207

KLAVIER-MACHINES EN STEM-WERKTUIG EN.

Wij leven in een tijd dat het ongeloofelijke, het vroeger onmogelijk-gewaande, werkelijkheid wordt. Hoe zou men iemand voor vijftig jaar hebben uitgelachen wanneer hij beweerd had dat men te Amsterdam met een kennis te Berlijn, door middel van een toestel, zonder bijzondere stemverheffing, een gesprek zou kunnen voeren. En nu kan men zich geen leven meer zonder telefoon denken. Men heeft ook nooit kunnen voorzien dat de eerste proeven van phonographen tot een zoo ontwikkeld systeem van den grammophoon zouden hebben gevoerd en dat men zich nog steeds op verbeteringen, die der volkomenheid nabij komen, kan voorbereiden. En nu zijn het de technische klavier-apparaten die hoe langer hoe meer de aandacht gaan vragen, niet alleen van leeken, maar ook van musici. Toen de eerste pianola's bekend werden, hebben alle serieuse kunstenaars het hoofd geschud en het voor dood materiaal verklaard, want wèl hoorde men mechanisch een muziekstuk vlekkeloos weergeven, maar de ziel, het leven, kortom het artistieke ontbrak er aan.

Doch langzamerhand kwam de openbaring tot ons, dat ook met de mechanische klavieren een terrein was ontgonnen, dat een verrassenden oogst zou kunnen geven, en dat — evenals bij den grammophoon — die nieuwe vindingen voor de paedagogie der muziek van onberekenbaar nut zouden kunnen worden.

Men kent Lessing's bekend woord van den Rafaël zonder handen; nu kan men ook spreken van den pianist zonder vingers, want, dank zij de menschelijke vindingskracht, werd het mogelijk de zwaarste klavierstukken met de vaardigheid van een virtuoos te spelen, zonder dat men meer dan één vinger behoeft te gebruiken. Deze speel-werktuigen zijn in de laatste jaren tot een hoogen trap van ontwikkeling gekomen, zoodat de tegenzin van den musicus tegen al het mechanische, langzamerhand ging verdwijnen, en dat zelfs mannen als Richard Strauss, Eugen d'Albert, Weingartner, Nikisch, Humperdinck, e. a. er met geestdrift over spraken. Sommigen hebben reeds voorspeld dat de toekomstige huismuziek op de machine zou berusten.

Men heeft terecht opgemerkt dat het nog zoo kwaad niet zou zijn wanneer negentig percent der toonladders en études voortaan ongespeeld bleven, want hoe weinigen brengen het zoo ver dat zij een sonate van Mozart of Beethoven behoorlijk leeren spelen, hetgeen ook onnoodig wordt wanneer men de Appassionato, van Beethoven, de Fantasie van Schumann, of andere groote werken kan hooren alsof een d'Albert, Carefio of andere grootheid aan het klavier zal. Uit de primitieve Pianola en Organola zijn gegroeid de Triumphola, Phonola, Simplex, Choralion, Angelus, Phonoliszt, en hoe die instrumenten verder heeten. Zij worden aan een klavier verbonden en door een pedaaltrede, zooals bij het harmonium, in beweging gebracht. De toetsen worden dan aangeslagen op pneumatische wijze,