218

MAANDELIJKSCH OVERZICHT.

Amsterdam. Het winterseizoen neigt ten einde, doch daarmede is het muziekseizoen nog niet afgeloopen, daar ons in deze maand, en wellicht ook in de volgende maanden nog belangrijke uitvoeringen wachten.

Aan de traditie getrouw heeft de afdeelings-zangvereeniging van Toonkunst Baeh's Mattheus-Passion op Palm-Zondag gegeven en Averkamp heeft met zijn „a Cappella-koor" den daaropvolgenden Goeden Vrijdag de Johannes-Passion ten gehoore gebracht.

In 1857 schreef de groote musicus Moritz Hauptmann over de MattheusPassion: „Na eene uitvoering van dit werk hoort men allerwege „wunderschön" zeggen, en niets anders, behalve een prijsje of afkeuring over een of anderen solist of over de koren. Maar weinigen dringen dieper in deze muziek door. Om die naar waarde in haar grootste verheven schoonheid te schatten, is meer noodig dan het schijnbaar veel, maar eigenlijk niets zeggend: „Wunderschön."

Groote 'schrijvers hebben daarom getracht door geschriften die schoonheden onder de aandacht van het publiek te brengen, maar het best kan men dat doel bereiken door herhaalde uitvoeringen op een der toepasselijke dagen. Dan wordt langzamerhand deze muziek eene behoefte voor den waarlijk vroom en muzikaal voelenden toehoorder, en dan komen allen hoe langer hoe meer onder den indruk van deze grootsche, machtige scheppingen. „Dat blijkt ook overtuigend ten onzent. Zeer groot is de schare die ieder jaar door deze hooge kunst wil worden gesticht en al is de voorkeur van het publiek beslist aan de zijde van de MattheusPassion, is te Amsterdam haast geen stille week meer denkbaar zonder de uitvoering van één of van beide Passies.

De Afdeelings-zangvereeniging van Toonkunst heeft ditmaal de proef gewaagd om alle koralen „a cappella" te laten zingen, en is daar voortreffelijk in geslaagd. Wat dit zeggen wil met een koor van 300 a 400 leden behoeft niet te worden uiteengezet'. Vroeger waren het slechts een paar koralen, waarmede men dat beproefde en dan bleef gewoonlijk het zoo gevreesde zakken niet uit. Nu was daarvan bij geen enkel koraal sprake, slechts bij één koraal was eenige stijging merkbaar, doch overigens sloot alles voortreffelijk. Bijzonderen indruk maakte ook het grootsche inleidingskoor met de jongensstemmen (die onder de leiding van den heer den Hertog zich weer uitstekend van hun taak kweten). De groote beteekenis dezer uitvoering was voornamelijk te vinden in hetgeen het koor en niet minder het orkest, met de solisten : Timmner, Krüger, Scheers, Blanchard enz. presteerden, ook de begeleider der recitatieven de heer Kroon en de organist de heer Hendriks moeten met lof vermeld worden.

De vocale solisten hebben eveneens het hunne bijgedragen tot den grooten indruk, o. a. mevrouw de Haan—Manifarges, die weer met groote soberheid zong, al hebben wij haar wel eens expressiever in die partij gehoord. Soberheid betrachtte ook mevrouw Alida Lütkemann, doch — zooals bekend is — leent haar talent zich meer voor een ander genre. Haar streven om eenvoud en wijding aan haren zang te geven mag men echter zeer waardeeren. De heer Zalsman heeft zich als Christus Messchaert tot voorbeeld genomen. Ben beter kon hij niet kiezen. Hoewel hij later nog meer in die richting zal kunnen geven, heeft hij door zijn ernstige, waardige opvatting aan die partij recht doen wedervaren. De heer Urlus, die bijzonder goed gedisponeerd was, gaf de zoo ontzettend veeleischende partij van den Evangelist op zijn bekende meesterlijke wijze. Ditmaal hoorden wij