DE KUNSTWETENSCHAP EN DE KUNSTENAAR

door

Jhe. A. RAPPARD.

Het zij mij vergund op den voorgrond te stellen dat de hier gebezigde titel eigenlijk moét uitdrukken: „de Beschrijving van het streven der kunstwetenschap om tot een zuiver omlijnd beeld te geraken van het eigenlijke wezen des kunstenaars." Deze beschrijving zal zich in zeer algemeene trekken met dit onderwerp bezig houden en ten slotte: zooveel mogelijk zal slechts de musicus tot object van deze studie gekozen worden. De titel moge een algemeenheid in het vooruitzicht stellen, tevens echter daardoor een verontschuldiging inhouden voor groote onvolledigheid.

Om aan dit laatste euvel en aan hen, die zich voor dit onderwerp mochten interesseeren, tegemoet te komen, wil ik dit voorwoord nog besluiten met de toevoeging: Moge hier en daar hetgeen ik betoog eigenwijs klinken, eigen-wijsheid is het niet en kan voor het meerendeel, in andere, in wetenschappelijke, vormen gegoten, worden teruggevonden in de navolgende bronnen: Het psychologisch element in: „Kunstwissenschaftliche Studiën" van Ernst Grosze. Het muziekhistorische in verschillende biografiën en het (pseudo) wijsgeerige in: Karl Heckels *Konsonanz und Dissonanz" (Wehrschrift gegen Carl Stumpff's: Consonanz und Dissonanz) Hebbels Philosophie der Töne en Arthur Schopenhauer: Die Welt als Wille und Vorstellung.

De verdeeling der stof is, om een studie over een kunstenaar aan te vangen betrekkelijk eenvoudig. Men vatte daartoe eerst de studie in abstracto op, om vervolgens concrete voorbeelden tot voorwerp te kiezen. Het spreekt vanzelf dat ik mij in dit kleine bestek — nog niet eens ten volle — tot de bespreking in abstracto moet bepalen. Om dus eindelijk eens aan te vangen:

„Het kunstenaar-zijn van een kunstenaar ligt in het wezen van zijn kunst ln- de allereerste plaats." Ziedaar een stelling die ongeveer evenveel waard is als de definitie in de zoölogie dat: „de vogels zich kenmerken door het bezit van vederen." Van deze bepaling — het klinkt vreemd — is het bekend dat zij voor het ée'rst werd uitgesproken door Linaeus, alzoo van jongeren datum dan men zou onderstellen. Evenwel nog veel meer verwondering baarde mij de ont-

16