298

de middelen en eisehen veel soberder en de verhoudingen veel kleiner. Wat men tegenwoordig weer met zooveel aandrang voor Handel wil doen, behoorde ook voor Mozart te geschieden. Wanneer wij Don Juan hooren met een groote bezetting van het orkest, dat diep geplaatst is, zooals Wagner voor zijn Bing en Parsifal verlangt, en wanneer in plaats van de drie orkesten in de finale der eerste aète in verschillende groepen op het tooneel te plaatsen, men ze allen in het orkest brengt, waardoor de drie dansgroepen in drie in elkander loopende zalen niet kunnen worden vertoond, dan ligt de schuld niet aan het verouderde in Mozart's kunst, maar aan de stijlloosheid waarmede zijn werken worden vertoond. Er is zeker veel waars in de beweringen van Zschorlich, doch wie te veel bewijst, bewijst niets.

Gelukkiger is o. i. de schrijver waar hij de verscheidenheid der muzikale taal als argument te berde brengt. De Italiaan drukt zich anders uit dan de Duitscher of Franschman, om van de Chineezen of de muziek der natuurvolken niet te spreken. Een Chinees vindt zijne muziek de beste der wereld en de onze afschuwelijk. Wij denken juist het tegenovergestelde. Slechts in de middeleeuwen heeft de niet-christelijke muziek een enkele maal invloed op de christelijke muziek uitgeoefend, doch het zou dwaas zijn de muziek der natuurvolken onzinnig te noemen omdat wij ze niet kunnen genieten.

Hebbel heeft eens gezegd: „Die Kunstgeschichte is der Niederschlag der wandlenden Zeit". Deze definitie bevat twee belangrijke gezichtspunten. „Niederschlag" drukt duidelijk uit dat zich in de kunst de gevoelsinhoud van een bepaalden tijd openbaart, terwijl de „wandlende Zeit" op de veranderlijkheid dier gewaarwordingen wijst. Dat bewijzen Hebbel's volgende woorden: „Shakespeare und die Griechen und was nach Shakespeare hervortritt, wird ihn verzehren, und ein neuer Kreislauf wird beginnen, die Welt wird für das Gewesene, das Verstandnis verlieren. Die Geschichte ist wirklich nicht viel mehr als ein grosser Kirchhof mit seinem Immortalitats-Apparat, den Leichensteinen und Kreuzen und ihren Inschriften."

Dat de kunstgeschiedenis en de geschiedenis der menschheid rijk aan herhalingen is, bewijst niets tegen de vooruitgang en ontwikkeling. De toonschildering dateert volstrekt niet van Berlioz, maar komt reeds bij de Grieken (Nomos Pythios) in de middeneeuwen (Clement, Jannequin, Matthias Hermann,) voor.

Wij zouden nog kunnen verwijzen naar Johann Seb. Bach — schrik niet lezer —< die in zijn Cappriccio over het afreizen van een vriend echte programmamuziek gaf, Ditters von Dittersdorf, die in zijn symphonieen een vrij compleet overzicht van de Grieksche mythologie geeft, en ook naar de oude Fransche componisten: Couperin, Daquin, Rameau, enz.

Het denken berust op vaste wetten, doch niet aldus is het met het gevoel. Wat de oude wijsgeeren hebben gedacht, kunnen wij nadenken, maar veel