308

band met de volgende anekdote. In een der eerste maanden van genoemd jaar zou de toen twintigjarige Rossini een opera componeeren voor het theater San Moisè te Venetië. De impresario Cera, die weinig vertrouwen had in den jeugdigen componist, gaf hem een oud en slecht libretto ter bewerking, daarbij zeggende: „Ziedaar een libretto, dat weinig waard is" — „Dat komt er niet op aan — antwoordde Rossini, die door zijn contract met het theater verplicht was, den tekst aan te nemen; —- ik zal er een muziek voor schrijven, die nog minder deugt." Eu werkelijk deed hij al zijn best om de muziek zoo slecht en dwaas mogelijk te maken. Onder andere zotheden was ook deze, dat de violisten in het allegro der ouverture bij iedere maat een tik met den strijkstok op het blikken lampje van hun lessenaar moesten geven.

Natuurlijk ging het Venetiaansche publiek reeds bij de eerste voorstelling te keer, zoowel tegen den impresario als tegen den componist. Laatstgenoemde evenwel, die een schandaal voorzag, had reeds zijn biezen gepakt en was op weg naar Rome, uit welke stad hij den impresario het volgende laconieke briefje schreef: „Mijn waarde! Door mij het libretto La scala di seta ter compositie te geven, hebt ge mij als een kwajongen behandeld; door U een fiasco te bezorgen, heb ik U met dezelfde munt betaald. Wij zijn dus quitte."

De humor van den maestro straalt in nog vele andere zijner brieven door. Curieus is een schrijven aan zijn vriend markies Aguado, toen deze een reis door Spanje deed. Rossini had verzocht, hem een soort van sucrerie te zenden, die in Spanje zeer bekend en geliefd was. Bij de ontvangst van dien brief was Aguado juist bezig, een Spaansche ridderorde in te pakken, die veelvermogende vrienden voor Rossini hadden weten te verkrijgen en Aguado verzocht hadden, aan hem op te zenden. Deze liet die bezending voorgaan. Toen nu Rossini de doos opende en daarin, in plaats van de gevraagde lekkernij, een ridderkruis vond, zond hij het onmiddellijk aan zijn vriend terug en schreef er bij : „Dit is een zoetigheid, die te zwaar te verteren is, en kruizen heb ik genoeg". In de oorspronkelijke taal komt de aardigheid nog beter uit. Daar luidt de zin: Questo e un dolce troppo indigesto, e di croci io ne ho abbastanza.

Maar er zijn degelijker brieven in deze verzameling. VaD een beminnelijke zijde leeren wij Rossini kennen in de brieven waaruit blijkt, dat hij zich moeite geeft om jonge toonkunstenaars voort te helpen. Dit komt telkens voor. Over het algemeen is hij, net als Liszt, zeer gul met zijne aanbevelingen; en om deze meer effect te doen hebben, laat hij dikwijls den aanbevolene zelf den recommandatiebrief overhandigen.

Onder de aanbevolenen is ook George Bizet, de latere componist van Carmen. In een brief uit Parijs van 15 December 1857 recommandeert Rossini hem aan den Italiaanschen dichter en librettist Felice Romani en zegt: „Die U dezen brief zal overhandigen, is de heer Bizet, eerste prijs in de compositie van het Conservatoire te Parijs. Hij is nu op reis om zijn muzikale opvoeding practisch te