7

SPORT IN BEELD.

dicht bij kunnen komen, vóór zij opvliegen, maarjontelbare malen is het mij 'overkomen, dat, niettegenstaande het weer allermooist was, de snippen in het geheel niet hielden.

Dan hebben wij nog theorieën over Oostelijken en Westelijken wind, over Zuidelijken en Noordelijken en ook nog over regen en mist, maar toch hebben wij het vaak mis.

In mijn jachtveld ligt een oude eendenkooi, waarvan de plas zóó volgegroeid is met waterplanten, dat men er over loopen kan; wel heeft men het gevoel, over een papieren zolder te loopen, maar indien men voorzichtig stapt, gaat het wel. Rondom dien volgegroeiden plas staat griendhout, zoodat men eerst bij den plas kan komen, indien men door dit griendhout gaat. Welnu, mooi of leelijk weer, wind of geen wind, altijd zit die volgegroeide plas vol watersnippen, natuurlijk alleen gedurende den trek, en velen heb ik er daar geschoten. Niettegenstaande ik een echte jager ben, verlustig ik mij buitengewoon, indien ik mij

langs dien plas verdekt opstel en wacht op de komende dingen. Dan zie ik deze dierlijke vogeltjes, deze vlieg-kunstenaars, die mijn allergrootste bewondering hebben, hoog uit de lucht naar beneden vallen met zulk een vaart, dat men zijn hart vast houdt, terwijl zij met een enkele beweging die vaart veranderen in een sierlijke glij-vlucht, waardoor zij met het grootste gemak uiterst voorzichtig op dien begroeiden plas neerstrijken. Met den kijker kan ik zien, hoe zij, zonder zich in het minst te bekommeren om zich daar reeds bevindende soortgenooten, den langen snavel tot aan de oogen in den drassigen planten-zolder boren, waarop de slik-bewegingen volgen, waaruit is op te maken, dat het tafeltje wel gedekt is.

Wanneer ik het geluk heb, eenige langsnavels te bemachtigen, is er bij mij thuis feest, en worden zij verorberd met de devotie, die een jagersfamilie bij zulke gelegenheden past.

-©-

De Hollandsche straatjongen is over 't algemeen niet aardig. Hij pest graag zwanen, en schrijft bij voorkeur vieze woordjes op de muren. Om slechts twee van z'n charmante eigenschappen te memoreeren!

Wanneer verder alle vreemden, dus vreemd uitziende menschen, zoo groot en zoo sterk waren als hij — liefst nog 'n pietsie minder groot en sterk, want moedig is dit ventje niet — dan scheurde hij dezen vreemden zonder veel omhaal de exotische kleederdracht van het corpus.

In één ding is de Hollandsche straatjongen met z'n tijd meegegaan. Hij heeft zich vrijwel aangepast aan het automobilisme. Vroeger stak hij gniepig spijkers in de banden of kneep hij hoorn-ballen aangruzelementen. Dat doet hij tegenwoordig niet meer. Hij is den auto gaan beschouwen als 'n heel gewoon instrument.

Edoch — zijn genegenheid voor de méér-paardenkrachten heeft die voor de één-paardenkracht doen sterven. Hij kan geen ruiter zien, of \hij [drukt 'n Indianen-gehuil uit z'n strot. Liefst gooit hij met vuil, bv. als het kan geeft hij 't paarden-uitwerpsel op eenigszins ruwe wijze aan den ruiter terug.

Wij, Hollanders, verdragen veel van onzen Hollandschen straatJongen. Men denkt al onwillekeurig, dat 't zoo hoort. Maar vreemde¬

lingen zien toch iets spookachtigs in dezen hinkepinkenden, tierenden duivel, en toen de Fransche amazone, Mlle. Dorange, op haar tocht van Berlijn naar Parijs, Rotterdam passeerde, is zij toch wel eenigszin beducht geweest voor het miniatuur-grauw, dat haar uitfloot.

De oudere Hollanders zijn evenwel wijze menschen, en zoo heeft de organisatie „Nederland in den vreemde" aan Mlle. Dorange, als pleister op de geslagen wonde door „Nederland in 't eigen land" een plaatwerk aangeboden „La Hollande", waarin de Hollandsche^ straatjongen gelukkig niet voorkomt.

Plaatjes maken dus blijkbaar goed wat de Tucht-Unie niet kan bereiken. En mogelijk staan wij voor de oprichting van 'n landelijke boeken-centrale, nu de Olympische Spelen naderen.

Het denkbeeld is nog zoo gek niet. Bv. een speciale kiosk bij het Stadion! Daar kan iedere buitenlander gratis een boek over Holland bekomen, wiens jas is bespuwd, in wiens mond de verkeerde vijgen terecht zijn gekomen, en die uitgejouwd werd door 'n troepje schreeuwers, terwijl 'n agent, die 't zag, zich kalm omdraaide.

JOHN BUKS.

Hoe Willem Kloos auto-rijden noemt!

Willem Kloos heeft in 'n auto gezeten. Voor de eerste maal ? In elk geval vertelt hij voor den eersten keer in „De Bedrijfsauto" de ondervonden sensatie. O.m. aldus: „De prettige gewaarwording van het rijden in een voortreffelijke auto bestaat voor mij in het feit, dat mijn lichaam dan heel snel en als gewichtloos bewogen wordt op een soortgelijke manier als die met mijn geest het geval is, wanneer deze los-weg logisch voortvliegt in een eindeloos-lijkende gedachten-reeks van een aangenaam soort." Wanneer wij dit lezen, krijgen wij de „prettige gewaarwording", of wij^ boerenkool met zalm eten of makreel met bruine boonen!