27

SPORT IN BEELD.

Maastrichtenaar Meijers, den Italiaan Germani en Jaap Eden. In de halve beslissingen, waarin ook de snelste tweeden uitkwamen, won Meijers vooreerst van Piette en De Haas. Eden liet met gemak Van Ooien en Smits achter zich. In de derde demi-finale zegevierde Farman over Struth en Germani. Toen kwam de beslissing, en weer won Jaap Eden «een belangrijk kampioenschap door nl. Farman en Meijers te kloppen.

Jaap „gros bonnet"!

Het seizoen 1896 was voor onzen Groninger dus wel zeer fortuinlijk. Hij verdiende dan ook rijkelijk geld, en men kon hem met recht een „gros bonnet" noemen.

Wanneer ik direct sommen zal vermelden, die Eden destijds in zijn brandkast kon laten glijden (of beter: had kunnen laten glijden), zoo vergelijke men deze bedragen niet met de honoraria van het heden. Ze waren in die dagen al zeer behoorlijk, bepaald vorstelijk, maar maakt men comparaties met den tegenwoordigen tijd, dan verdiende Jaap destijds inderdaad schatten.

Hij reed een Humber — het vermaard merk — met Dunlop-banden. Zoo had hij van beide fabrieken jaarlijks een salaris van ƒ5000.— gegarandeerd, een salaris, waarnaar in die dagen een rechter kon fluiten. Alaar dat was nog lang niet alles. Hij was in drie races in Nederland gestart, en liet zich hiervoor het bagatel van 3000 gulden uitbetalen. En dit was nog niets vergeleken bij hetgeen in het buitenland aan de renners werd besteed.

Precies weten, wat Jaap aan zijn starts verdiende, dat doet men niet. Alaar men kan hem ongeveer gelijk stellen met de uitheemsche celibriteiten. En van dezen bv. incasseerde Jacquelin in 1896 niet minder dan 37.500 gulden. De Amerikaansche kampioen Bald werd zelfs op ruim 46.000 florijnen geschat.

Laten wij zeggen, dat, wat Eden kreeg, daar tusschen in lag. Dan zal men de plank wel niet misslaan!

Het spreekt van zelf, dat ook onze landgenoot de waarheid van het gezegde kreeg te bewijzen, nl. dat het sterke beenen moeten zijn, die de weelde kunnen verdragen. Of dit bij Eden het geval is geweest, ik zal het hier maar in 't midden laten. Insiders beweerden intusschen van „niet"!

Allerhand anecdotes deden in dezen tijd de ronde aangaande onzen beroemden landszoon. En een van deze was wel de meest typische. Volgens dit verhaal (Wahrheit oder Verdichtung ?) zou de jongen uit de stad der molleboonen zich slechts in de Parijsche straten vertoonen, of hij moest gevolgd worden door een modieus uitgedosten „groom".

Si non e vero e ben trovato!

In het „Vélódröme d'Hiver"!

In die dagen was Parijs al een winter-baan rijk. Op het beroemde Champ de Mars achter den Eiffeltoren stona nog een der geweldige gebouwen van de tentoonstelling van 1889, nl. het „Palais des Machines". Deze kolos, van ijzer en glas geconstrueerd, was 48 M. hoog, 150 M. breed en 420 M. lang. In het midden was een ruimte van circa 114 M., waar het dak slechts door bogen werd gevormd en niet door kolommen werd gedragen. In deze ruimte nu bouwde men de genoemde winterbaan.

Ook op deze piste zou Jaap Eden starten. Alhoewel bij debuteerde met een zeer gemakkelijke zege over den Deenschen kampioen Ingeman Petersen, kon hij hier toch geen voortdurende glorie oogsten. Hoe het kwam — de Hollander bleek in deze overdekte ruimte niet zoo „fit and well" als in de open lucht. Velen hebben Jaap's verschillende nederlagen aan de te kleine baan geweten.

Een feit is het, dat een vrij onbeduidend sprinter als Mercier onze beroemdheid klopte. Maar een feit is het ook — en het strekt tot troost — dat diezelfde Mercier, blijkbaar hier geweldig in zijn element, eveneens krachten als Parlby (den Napoleon van het stalen ros, want hij leek op Bonaparte), nota bene een renner, die Jacquelin den „Brassard" had afhandig gemaakt, verder Petersen en Morin, achter zich liet.

Een kleine troost voor de vereerders van Eden was het verder, dat onze Hollander den Amerikaan Tom Butler, een broeder van den beroemden stayer Nat Butler, elimineerde.

Dat is dan ook wel Jaap's laatste triumf in 1896 — overigens een hoogst vruchtbaar jaar! — geweest. . ..

Wat 1897 bracht

Na een korte vacantie in Nederland, waar Eden den ouderwetschen Oudejaarsavond vierde, vestigde onze man zijn trainingskwartier wederom in de Seine-stad.

Maar....

Op dit oogenblik begint in zekeren zin de ommekeer in de glansrijke periode van den vliegenden Hollander. Hogenkamp wijst er in zijn boek „Een Halve Eeuw Wielersport" reeds op, wanneer hij dit schrijft: „Van Jaap Eden kwamen steeds slechts berichten. Zijn roem als beroepsrijder begon reeds te tanen, en men kwam er onverholen voor uit, dat dit geheel eigen schuld was. Te Turijn klopte hem zelfs een onbekende racer, terwijl hij ook voor Bixio, Eros en Guerry moest buigen. Dat was voor zeer velen eene teleurstelling".

Een teleurstelling!Ts deze expressie niet veel te zwak? Vooral waar die zinsnede „eigen schuld" werd vermeld! Had Eden dan alleen sterke beenen om te trappen ? Waren ze te zwak om de luxe van een rijk bestaan in een rijke stad te dragen ? Het scheen wel zoo... .

Het een en ander sloot evenwel niet uit, dat Jaap ook nog wel succesjes kon boeken, en zoo zag men hem nog eens in zijn volle, oude kracht te Brussel, waar de Hollander eerste-klassers als Protin, zijn ouden tegenstander, en Chinn achter zich liet. In den bedoelden wedstrijd, den Grand Prix de Bruxelles, moest hij evenwel den rug zien van den snellen Franschman Bourillon.

Daarbij kwam nog, dat ook de pech-duivel, die Eden tot nu toe waarlijk met rust had gelaten, dit „enfant chéri" ging kwellen. Zoo te Parijs, in den klassieken Grand Prix! Jaap Eden kon in deze zeer belangrijke race geen rol spelen, daar hij al in zijn serie viel.

En het bleef, wat het buitenland aangaat, dan ook bij ongunstige berichten. Telkens werd onze compatriot geklopt. En zelfs waren tweedeklasse-renners hem den baas. Men kon het Eden in deze dagen dan ook al aanzien: hij werd ouder. Hij was nog steeds een ferm athleet, maar zijn vroegere frischheid had hij toch al eenigszins verloren.

Gelukkige opleving in het eigen land....

Amsterdam was nu een, voor dien tijd althans, zeer degelijke baan rijk, die, zooals tegenwoordig de nieuwe Buffalo-baan te Parijs, ten deele overkapt was. Dat zulks geld kostte, bewees de kapitaal-vergrooting van de onderneming van 15.000 op 35.000 gulden.

Het was natuurlijk logisch, dat men onzen vermaarden landgenoot

— in die dagen waarschijnlijk nog onze snelste rijder, al kwam Harie Meijers ook geweldig opzetten — ook op deze piste liet uitkomen.

En zoo lokte de naam Jaap Eden dd. 1 Augustus 1897 nog eens een talrijk publiek, toen op het hoofdstedelijk hout de zg. „Groote Prijs van Amsterdam" werd verreden. Men had voor zeer behoorlijke concurrentie gezorgd. Tot de besten behoorden: Harie Meijers, Ruinart, Kingma, Houben, Fischer, Jenkins, Bocquillon enz. Eden was danig op dreef, en klopte in de finale Ruinart en Fischer in volgorde, en met één lengte voorsprong.

Het scheen echter wel, of Eden reeds in deze periode voelde, dat zijn rol onder de aller-grootsten vrijwel was uitgespeeld, en dat hij in een centrum van Wielren-sport als Parijs niet zoo heel veel meer te beteekenen zou hebben. Men zag hem in die dagen nl. meermalen binnen onze grenzen starten.

Op 8 Augustus verscheen hij te Baarn. Daar liet de Directeur Frohn een „Brassard" verrijden, en het talrijk publiek kon den gelauwerden Eden als triumfator toejuichen.

Een week later aanschouwde men Jaap weer te Maastricht. En parbleu

— hij kon nog mee! De directie had nl. een „match a trois" gearrangeerd tusschen onzen landgenoot, Harie Meijers, die dus op eigen grond reed, en den Italiaan Gorla. In de eerste manche klopte Meijers den Italiaan. In de tweede zegevierde Jaap over Gorla. In den derden rit bleek tenslotte de oudere Hollander nog sneller te gaan dan de jongere. Eden werd overwinnaar. Gelukkig maar!

Vindt Jaap zijn vorm terug f

Dd. 22 Augustus had de Haagsche wielerbaan een zeer belangrijken wedstrijd uitgeschreven. Een „Grand Prix"! Tal van uitmuntende deelnemers verschenen aan den start. De Italianen Singrossi en Eros, de Franschman Ruinart, de Belgen Impens, Protin, Fischer, Houben e.a.