SPORT IN BEELD.

2S

M'n moeder heb ik niet gekend. Ik was zeven dagen, toen ze stierf. En toen heeft m'n grootmoeder me opgevoed....

— En hoe is u eigenlijk tot de sport gekomen ?

— Door te loopen! — was het kort, maar krachtig bescheid. — Loopen ! Dat vond ik heerlijk. Ik rende, om te oefenen, altijd tegen de duinen op. lederen morgen sjouwde ik van Hotel Velserend naar station Santpoort, en ook ben ik wel 's naar Haarlem getippeld. En dan nam tante altijd tijd op. Dezelfde tante, die nu nog op Velserend woont....

— Hoe oud was u, toen u leerde schaatsenrijden?

— Vier jaar! Nou, dat had ik gauw te pakken. En toen ik den slag flink beet had, reed ik altijd achter Pander aan, om te leeren.

— En de fiets ?

— Die kwam, toen ik vijftien was. De eerste kreeg ik van Pander te leen. En 't volgend jaar kocht de ouwe heer er een voor me....

— En begon u al vlug aan wedstrijden mee te doen?

— Nou! — antwoordde Jaap, met pienter lachje — Toen ik achttien was, won ik 't kampioenschap van Nederland al op alle afstanden. Maar eerst deed ik aan weg-wedstrijden mee. Velsen—Alkmaar! En terug! Dat won ik. En ook De Bilt—Amersfoort! Dat was 'n goeie vijf-entwintig kilometer....

Het gesprek kwam op de Arnhemsche baan, waar ik zélf ook me 't eerst verliefd heb gevoeld op de sport.

— Dat was daar 'n lollige boel! — riep de veteraan monter uit.

En we spraken van Klarenbeek, waar Gorter, de schaatsen-fabrikant, die bij het spoor-ongeluk van 13 September 1918 bij Weesp zou omkomen, met z'n roode sokjes reed, waar Grund als 'n peerd op het stalen ros zweette, Jan Fockema, Opel, Siep, Koning, Correa en zooveel anderen werden toegejuicht, en de Rozendaalsche kapel van Driessen z'n mopjes tetterefette.

— Wie waren toen wel uw felste tegenstanders ?

—'- Nou, Rademaker en Scheltema Beduin! — antwoordde Eden, onder wenkbrauw-fronsing — Dat waren taaie heeren. En dan Protin, de Belg! Die heeft 't me ook vaak warm gemaakt....

— Werd u toen door iemand getraind ?

—Ja en nee! Frans Netscher heeft me in '95 getraind voor de Wereldkampioenschappen in Keulen, die ik toen gewonnen heb.

— Bent u lang amateur geweest ?

— Nee! Van 1893 tot '95, toen ik wereldkampioen in Keulen werd. Toen boden de Humber en de Dunlop me 'n mooi contract aan, als ik prof werd, en toen ben ik maar bezweken ....

— Was toen 't heele amateurisme weg ? Reedt u toen alleen om geld ? Of hadt u ook nog pleizier in overwinningen ?

Bij deze vraag kleurde de geweldige sportsman lichtelijk als een baardelooze knaap. Er kwam weer dat leuke jongensachtige over hem.

— Nee! — was zijn antwoord — Ik vond 't nog wat deksels prettig om ze vóór te zijn!

— En herinnert u zich nog aardige episoden uit uw carrière ?

— La's kijken! — zuchtte Eden — Ja, toen ik naar Amerika ben geweest! Daar heb ik ook gereden met Gougoltz en Major Taylor. Maar .... m'n centen heb ik nooit gezien. Toen ben ik met de Bourgogne naar de Yankees vertrokken, en ik zou met de Bourgogne terug komen óók. Ik stond al als passagier ingeschreven, maar ik miste op 't laatste oogenblik de boot. 'n Gelukje! Want. ... de Bourgogne is op die reis vergaan! Ze dachten allemaal, dat ik verdronken was. De ouwe kreeg zelfs 'n telegram. Maar Jaap leeft nog, zooals u ziet!

— En op schaatsen-gebied ?

— Ja! Da's wel 'n leuk voorval geweest. In 1896 wou de Nederlandsche Schaatsenrijdersbond me niet naar St. Petersburg sturen. Toen ben ik stilletjes op m'n eigen houtje gegaan. Eerst ging ik in Hamar traineeren. Toen trok ik naar Rusland. In dien tusschentijd kregen de heeren in Holland spijt. De Bond wou me tóch uitsturen. Maar Jaap was nergens te vinden. Ze schreven me brieven, maar ik gaf geen asem. Op den avond voor de wedstrijden in St. Petersburg, toen ik bij electrisch licht aan 't oefenen was, kwam ineens Godage, die ouwe schaatsenrijder, naar me toe. Of ik dadelijk in de directie-kamer wou komen! Ik er heen! En jawel, wie stonden daar? Jhr. Barnaart en Charles Bastet uit de Kalverstraat! Nou, dat vond ik verdomd lollig. Want je rijdt beter als je aangemoedigd wordt dan op je eentje, 'k Heb alle vier de afstanden toen gewonnen ....

— Wanneer bent u 't laatst uitgekomen ?

— In 1904! Op 't verplaatsbare wielerbaantje in Groningen!

— En hoe reedt u toen ? — was vervolgens mijn vraag.

— Nou, m'n snelheid was ik kwijt, maar uithouden, dat ging nog best.

— En wat bent u gaan doen, toen u de baan en de schaatsen vaarwel zei ?

— Ach! antwoordde Eden — 'k Was dan hier, dan daar. 'k Ben nog bij Jan Mulder geweest, in de automobielen, bij Adler, 'k ben instructeur op de rolschaatsenbaan in Haarlem geweest, en nou zit ik hier, wéér in de automobielen....

What next ?

Oude liefde roest niet. En waarempel — Eden zocht nogmaals de wielerbaan op. Volgens mij: een onvergeeflijke fout! Onvergeeflijk, gelijk aangeduid uit een sportief oogpunt, en toch.... te verklaren! In de maatschappij was de oud-kampioen een echte zwerver geworden. Hij leed nog wel geen armoede. Dat gelukkig niet! Maar op hem werd dat akelig gezegde van de twaalf ambachten en dertien ongelukken van toepassing. Kwam hij ergens in een zaak, hij bleef er nooit lang. Zijn hersenen waren niet geschikt voor dit werk. Trouwens — het heeft op mij altoos den indruk gemaakt, of Eden een te veel aan lichaamskracht had, een tekort aan „brains". Hij koesterde één plan. Waarschijnlijk 'n goed plan! Later zou hij als beheerder van Hotel Velserend optreden, en hij, met zijn wereld-reputatie, zou als sport-merkwaardigheid gewis veel gasten trekken. Helaas! Daarvan is nooit iets gekomen....

Helaas!

En nu wijs ik u, lezer, met nadruk op dien eenen zin uit het interview van 1913, een zeggen van Jaap zélf:

— M'n moeder heb ik nooit gekend.... ik was zeven dagen, toen ze stierf!

In deze weinige woorden ligt, volgens mijne meening, een groot deel van de tragedie, het latere leven van dit door de natuur te eenzijdig begiftigd, menschenkind. . . .

Weer wielrenner!

1914

In vele opzichten een rampzalig jaar! Ook rampzalig voor Jaap Eden!

Ik heb oude tooneel-sterren, die reeds rust hadden genomen, weer op de planken zien verschijnen, omdat het leven dit vergde, en het was een kwelling. Zoo was het ook een kwelling, dat deze, die eens zoo groot en ongenaakbaar was, terugkwam, en zich nu vertoonde, vergeleken althans met den Jaap van vroeger, als een gebrokene, om niet te zeggen: een pias.

Hij nam de zaken inmiddels eenigermate serieus op. Hij trainde vrij geregeld op den weg Haarlem—Amsterdam met den bekenden Jan Tulleken, en zeer vaak zag men beiden op tandem.

Ook op tandem vond het debuut plaats, en wel op de gebrekkige baan aan den Zeeburgerdijk te Amsterdam. Het werd eigenlijk meer een soort van variété-vertooning. Want Tulleken en Eden reden een match met de Crasto, die zijn rijwiel in een torpedo had gemetamorfoseerd, het novum, dat Marcel Berthet in Parijs had gelanceerd. De Crasto zat n.1. in een linnen omhulsel, dat den vorm van een ei had, en dit torpedo-model, dat den wind brak, zou meerdere snelheid geven. Meerdere snelheid ? Het was in dit geval werkelijk bezwaarlijk om comparaties te maken. Deze tandem, toch een zwakke combinatie, verloor.

En nog eens zien wij Eden op de baan. Nu: dd. 12 Juli 1914 te Scheveningen! Hij reed er in een „match a quatre" met zijn stadgenoot Tulleken, die inmiddels een brave jongen was, en alles deed om den ouden Jaap te steunen, en de Belgen Michels en Deleu. Tulleken klopte beide buitenlanders. Jaap versloeg Michels, maar Deleu was hem te sterk. De totaal-uitslag was: 1. Tulleken, 2. Deleu, 3. Jaap Eden.

Hogenkamp sluit dit tijdperk af met de droge, maar veelzeggende, mededeeling: „In den loop van het seizoen gaf Jaap tenslotte definitief het racen er aan."

Het was afgeloopen....

(Wordt vervolgd)

Wat brengen wij na het feuilleton over „Jaap Eden" ': Leest het antwoord in ons eerstvolgend nummer!