386

vraag met de daaraan respectievelijk beantwoordende stelsels kunnen in twee hoofdgroepen worden onderscheiden:

Een groot aantal deskundigen huldigt de meening, dat de gegeven noteering volkomen beantwoordt aan den oorspronkelijken toestand en dat de componisten het niet noodig hebben geoordeeld hunne bedoeling onder het opzicht van rythmus nauwkeuriger voor te stellen. Daartegenover staat de zeer positieve bewering van anderen, dat we ons hier bevinden voor de ruïne van een sedert eeuwen verwaarloosde kunst en dat de componisten hunne muzikale gedachte, vooral wat den rythmus aangaat, nauwkeurig hebben vastgelegd in het reeds genoemde antieke neumenschrift. Zij gaan verder en wijzen het begin en het voortwoekeren van de verwaarloozing in de geschiedenis aan; zij zien haar samenvallen in onmiddellijk verband met de eerste beginselen der meerstemmige muziek*) en beschouwen de geboorte der nieuwe kunst, de meerstemmige, als een der voornaamste oorzaken van den dood harer moeder, de gregoriaansche. De twee groepen staan lijnrecht tegenover elkander en wijken ook onderling min of meer af.

Eerste Groep.

I. Tot de theorieën en systemen die ik in een eerste groep wensch saam te vatten, behoort op de eerste plaats de leer van den benedictijner-abt Dom J. Pothier, in het voorafgaande opstel medegedeeld en geschetst in groote lijnen. De rythmus wordt volgens hem noch door de noten, noch door de autieke neumen bestemd; de rythmus is onafhankelijk van de toonteekens. „De verschillende waarden der noten, wat betreft den tijdduur en de kracht van den toon, hangt geheel af van de plaats die iedere noot inneemt in een notengroep of in het tekstwoord." f) Scherp omlijnde begrippen geeft Pothier niet, want de vrije rythmus van het woord, de z. g. oratorische rythmus is een zaak van gevoel en gehoor, die zich wel door nuttige wenken en raadgevingen ten naastebij laat omschrijven, doch niet in vasten vorm kan worden voorgesteld. Hij noemt zijn rythmus zelfs „natuurlijk" in tegenstelling met den maat-rythmus van gedichten en moderne muziek. Ter toelichting, ontwikkeling en benaming van zijn leer haalt hij getuigenissen aan van de oude romeinsche redenaars Cicero en Quintilianus en verklaart hij eenige teksten van Guido van Arezzo volgens het aangenomen beginsel.

Door hare bestrijders §) worden hoofdzakelijk de volgende bedenkingen tegen Pothier's theorie opgeworpen:

*) Xde eeuw; het „organum" van Hucbald. t) Mél. Grég. 1881, p. 184.

§) Decheveens, Les vraies mélodies grêgoriennes; Le Ryihme Qrégorien; Aetigarüm, Le Rythme des mélodies grég. enz.