394

benedictijnsche maandschrift Bassegna Gregoriana (Rome, Desclée) erkende G. Bas de nederlaag van zijn partijgenoot Aubry, tegen wien de brochure was gericht. *)

Daarenboven komt aan Dechevrens de eer toe, dat hij ter oplossing van het gregoriaansche probleem de vergelijking met de oostersche kerkmuziek heeft aanbevolen en zoo een nieuwen weg heeft aangewezen en een nieuw perspectief geopend.

„Ons westersch kerkgezang scheiden van de muziekstelsels waarmede het èn tijdgenoot èn overeenkomstig is geweest, alleen ons westersche kerkgezang beschouwen en de betrekkingen over het hoofd zien, die het noodzakelijk met die systemen moet gehad hebben, ziedaar een weinig wetenschappelijke handelwijze, die noodzakelijk tot vele vergissingen en misvattingen leidt.

„Men moet het Gregoriaansch wederom met zijn oorsprong verbinden, men moet het zijn plaats teruggeven in de familie waartoe het behoort; het omgeven van al de muziekstelsels waarmede het in verbinding stond; onderzoeken waarin zij overeenkomen, waarin zij verschillen, om zoodoende op de nog duistere punten van het gregoriaansche stelsel licht te werpen. Dat is, meen ik, de ware wetenschappelijke methode, de eenige, die licht kan brengen en tot de oplossing van het vraagstuk leiden."

Zoo sprak Dechevrens op het muzikale congres van Bordeaux in 1895, en, als ware zijn woord daartoe de uitnoodiging geweest, van verschillende zijden zette men zich met ijver aan het werk. Zeer juist werd algemeen ingezien dat het terrein, waarop men zich tot dusver uitsluitend bewogen had, wel wat al te eng was, en dat omtrent eene kwestie van zoo eminent geschiedkundigen aard, toch zeker op de eerste plaats de oorsprong, zoo mogelijk, alsmede de zusterkunsten dienden ondervraagd te worden. Een nieuw studieveld vertoonde zich dus aan de beoefenaars van muziekwetenschap. Onderzoekingsreizen werden ondernomen naar die landen en landstreken van de katholieke wereld, waar niet het Latijn de kerktaal is maar het Grieksch of eenige oostersche taal en, in plaats van den ons bekenden latijnsehen ritus, andere plechtigheden het wezen van den eeredienst omkleeden. De belangstelling eenmaal gewekt voor de kerkmuziek der oosterlingen nam gaandeweg toe en gaf het aanzijn aan verschillende grootere en kleinere geschriften, waarin het toonsoorten-systeem, de rythmiek, kortom de geheele theorie van griekschen en oosterschen kerkgezang wetenschappelijk werden behandeld. Ook verschenen er verzamelingen van en bloemlezingen uit de liturgische gezangen van Syriërs, Chaldaeërs, Kopten, Maroniten en Grieken. Vrijwel

*) Het oordeel van Bas schijnt aan wisselvalligheid onderhevig. In 1903 prees hij Aubry om zijn „helderheid van gedachte" en om de „nieuwe argumenten, waarmede hij de theorie van den oratorischen rythmus bevestigt." {Rass. Greg. 1903, kol. 551). In 1905 geeft hij Aubry het niet vleiende compliment: „De overwinning was voor Dechevrens niet moeilijk." (R. G. 1905, k. 139).