406

werden, vond. Schuberfc had die symphonie in 1828 voltooid, maar die nooit hooren uitvoeren; daarna had niemand zich meer om dit werk bekommerd. Schumann liet de partituur naar Leipzig zenden, en daar dirigeerde Mendelssohn ze voor het eerst (21 Maart 1839) in een Gewandhaus-Concert. Het succes was schitterend en daarmede was het geniale werk op eens bekend en beroemd geworden.

Schumann bleef Weenen altijd een goed hart toedragen, hoewel — toen hij later aldaar met Clara kwam concerteeren — hij weinig succes had en ook zijn eerste komen en gaan bijna onopgemerkt was gebleven. Hij heeft ook plan gehad (in 1847) te solliciteeren naar de betrekking van directeur van het Conservatorium te Weenen, doch was, toen het jaar 1848 kwam, natuurlijk zeer blijde dat hij van dit voornemen reeds had afgezien.

In Leipzig teruggekeerd ging hij zich weer met meer lust aan het tijdschrift wijden. In 1840 werd hij tot doctor honoris causa benoemd, zoowel ter wille van zijn roem als componist als van zijn voortreffelijke aesthetische en critische geschriften. De omslachtige titel van zijn diploma luidde: „qui rerum Musis sacrarum et artifex in geniosus et judex elegans modis musicis turn scite componendis turn dode judicandis atque praeceptis de sensu pulchritudinis venustatisque optimis edendis magnam nominis famam adeptus est".

Kort daarop werd ook, na veel tegenstand van de zijde van den ouden Wieck, zijn huwelijk met Clara gesloten (September 1840).

Schumann was te Leipzig voor zijn huwelijk gewoon, na de volbrachte dagtaak, des avonds in „Poppe's Kaffeebaum" met zijn vrienden te zamen te komen. In de eerste jaren bevonden zich Knorr en Wieck onder de stamgasten, later Gade, Verhulst e. a. Er heerschte een opgewekte, vrije toon onder deze jongere lieden. Schumann had zijn vast lievelingsplaatsje in een verborgen hoek. Hij was gewoon zich ter zijde van de anderen af te zonderen, zoodat hij met zijn hoofd op den arm kon steunen, de gedurig om het hoofd vallende lokken terugstrijkend en met de oogen halfgesloten, in zichzelf gekeerd, te droomen, doch plotseling kon hij opleven tot spraakzaamheid en levendigheid, wanneer zich een interessante discussie ontspon.

In dezen kring voelde Schumann zich zeer behagelijk, daar hij zich daar geen geweld behoefde aan te doen, omdat zijn vrienden wisten dat hij — om met Florestan te spreken — nicht viel Worte aber wenig Umstande machte". Wanneer hij op zijn gewone plaats aan het boveneinde der tafel zat, met de de onmisbare sigaar in den mond, behoefde hij nooit om een ander glas bier te roepen, daar de kellner, zijn gewoonte kennende, hem een ander glas bracht zoodra het vorige geledigd was. Hij betaalde zonder een woord te spreken, en soms liep hij op eens weg zonder iemand te groeten. Dan wisten zijn vrienden „dass er Musik im Kopfe hatte".