407

Ook toen hij getrouwd was bleef Schumann den „Kaffeebaum" getrouw, hoewel hij er toen veel minder geregeld kwam, doch wanneer hij weer eens van Dresden naar Leipzig overwipte, verzuimde hij nooit dat koffiehuis te bezoeken.

Thans zij nog een en ander omtrent de toonscheppingen van Florestan en Eusebius medegedeeld.

De eerste compositie, waarmede de „Davidsbündler" optraden, was de FismollSonate, in 1833 — 35 gecomponeerd en in 1836 uitgegeven onder den titel: „Pianoforte-Sonate, Clara zugeeignet von Florestan und Eusebius, Opus 11". Het is opvallend dat Clara alleen bij haar voornaam wordt genoemd, doch daar de oude Wieck op de concertprogramma's alleen haar voornaam liet afdrukken, mocht Schumann het ook doen, omdat hij toen zeer bevriend met Wieck was, die hem in die periode vaak den „tweeden Beethoven" of den „duitschen Chopin" en „Bach" noemde.

Deze sonate, waarover Moscheles in Schumann's tijdschrift eene critiek schreef, was Schumann zelf zeer lief. Hij schreef aan een vriend: „Betrachten Sie sie liebevoll, so wird sie Ihnen antworten. Es hangt viel altes Herzblut daran."

Liszt schreef ook over dit werk in de Gazette musicale een zeer gunstig oordeel. Hij zeide o. a.: „Nog hebben wij op te merken, dat de muziek van Schumann zich meer richt tot den ernstig gestemden geest en het fijnvoelende gemoed, tot hen die niet op de oppervlakte blijven drijven, maar in de diepte weten door te dringen, om daar de verborgen parel te zoeken. Hoe meer men in Schumann's ideeën doordringt, des te meer kracht en leven ontdekt men er in, hoe meer men ze bestudeert, des te meer wordt men door den rijkdom en de vruchtbaarheid, die ons vroeger ontgingen, verrast. Evenals in de litteratuur, zullen in de muziek twee groote afdeelingen te onderscheiden zijn: eene, die alles omvat wat voor openbare op- of uitvoeringen bestemd is, d. w. z. werken van algemeen begrijpelijke en brillante uitdrukking en van breeden opzet; en de andere, wier innige, door in zichzelf gekeerden geestdrift ontstane werken, waarin de fantasie op den voorgrond treedt, slechts door een kleine schare kan worden verstaan en gewaardeerd. Tot deze laatste klasse behoort Schumann."

In 1840 verscheen deze sonate op nieuw onder Schumann's eigen naam.

De tweede door Florestan en Eusebius uitgegeven stukken zijn de, in 1837 gecomponeerde Davidsbündlertanze, Opus 6. Het titelblad in den vorm van een portret droeg de volgende oude spreuk:

In all und jeder Zeit Verknüpft sich Lust und Leid; Bleibt fromm in Lust und seid Dem Leid mit Mut bereit.