410

De meeste dier stukken zijn op de noten A. S. (Es) C. H. gecomponeerd. Asch is een boheemsch stedeke waar een jonge dame, Ernestine von Fricken, woonde, voor wie Schumann (in 1834) een voorbijgaande neiging gevoelde. Haar is het Allegro, opus 8, opgedragen. Na haar huwelijk droeg Schumann haar nog een tweede stuk op en wel de in 1841 uitgegeven liederenbundel, opus 31. Verder schreef Schumann in dien brief: «Mag manches darin den und jenen reizen, so wechseln doch auch die musikalischen Stimmungen zu rasch, als dass ein ganzes Publikum folgen könnte, das nicht alle Minuten aufgescheucht sein will. Der Einzelne war vielleicht damit zu treffen, die ganze Masse aber nicht zu heben."

Eenige maanden na de Fismoll-sonate verscheen het Concert sans Orchestre, eerst als sonate bedoeld, doch die na de verwijdering der beide Scherzi een concert moest worden. In 1853 werd dit werk echter als derde sonate uitgegeven en het eerste Scherzo er weer in opgenomen, terwijl het andere pas na Schumann's dood in het licht verscheen.

Het werk is aan Moscheles opgedragen. Toen Schumann in zijn tijdschrift een reeks concerten besprak, noemde hij ook dit concert, dat het „Schelmenpaar Florestan und Eusebius" onder zijn naam had uitgegeven. Voor die naamberooving zou hij ze straffen door er geen woord over te schrijven, doch wel werden eenige woorden uit de brieven van Moscheles medegedeeld, waarin er een diepere beteekenis dan de gewone concertmuziek aan werd toegekend.

Daaronder schreef Schumann:

Macht Euch aber, Florestan und Euseb. eines so wohlwollenden Urteile dadurch würdig, dass Ihr auch künftighin so streng gegen Euch selbst seit, wie so manchmal gegen Andere."

Ook de bekende Etudes symphoniques zouden eerst als twaalf „Davidsbündlerétudes" onder den titel: Etuden im Orchestercharakter von Florestan und Eusebius" in het licht verschijnen. In de tweede uitgave heeft Schumann twee nummers geschrapt, die in de derde uitgave (1862) weer zijn opgenomen, en de geheele cyclus is door vijf études aangevuld, die in Schumann's nalatenschap zijn gevonden. Schumann uitte zich (in 1837) over deze études tegenover Moscheles: „Einige davon liebe ich jetzt noch — sie sind beinahe drei Jahre alt."

Hiermede eindigt de reeks der compositieën, die onder den invloed van bovengenoemde twee gefantaseerde persoonlijkheden zijn geschreven, en daarmede kunnen wij ook dit opstel over den hoogbegaafden meester besluiten.

Het scheen mij niet van belang ontbloot in eene periode, waarin het nut 0{ — volgens velen — het nadeel der critiek zoo druk besproken wordt, eens aan te toonen hoe Schumann zijn taak als zoodanig opvatte. Ik deed dit te liever, omdat ik voor zulk een opvatting van de critiek de grootste bewondering gevoel.