459

IN ZAKE KUNSTKRITIEK

DOOR

Mn. A. J. VAN WAVE REN".

Aan Thorwalt.

Eerst eenige dagen geleden kwam mij het Juli-nummer van dit tijdschrift onder de oogen, dat uw opstel bevat getiteld: Bijdrage tot het hoofdstuk „Kritiek", in welk opstel de plannen tot reorganisatie der moderne Kunstkritiek, ontwikkeld in mijne in Dec. 1905 verschenen brochure, worden besproken, en ten slotte tot mij de vraag wordt gericht mijne ideeën over hervorming der kritiek nog eens nader toe te lichten. Gij zoudt mij daarvoor, zooals gij schrijft, zeer dankbaar zijn.

Daar ik nu over het algemeen mijnen medemenschen gaarne in hunne redelijke wenschen tegemoet kom en in 't bijzonder hen die mij op zoo welwillenden toon met hunne opmerkingen naderen als> gij dat doet, weet ik niet beter dan bij dit stukje in te sluiten een circulaire door Jhr. A. Rappard Jr. te Leiden en mij opgesteld en in April van dit jaar aan meest alle kunstenaars van beteekenis, kunstbeschermers, en in kunst belangstellenden in den lande toegezonden, met beleefd verzoek aan de Redactie van Caecilia dit stuk aan uw adres, dat onbekend is, wel te willen doen toekomen.

In deze circulaire worden de grondslagen van mijn plan nog eens duidelijk uiteengezet. Zij heeft tot gelukkig resultaat gehad dat wij, de heer Rappard en ik, van verschillende hooggeachte zijden blijken van instemming met ons streven mochten ontvangen, ons eeue aansporing te meer om met vertrouwen op den ingeslagen weg tot verheffing en ontwikkeling der JSTederlandsche Kunstkritiek voort te gaan, n'en déplaise welke heftige en onaangename bestrijding ook. De weg moge bezwaarlijk zijn — tot een doel, en een schoon doel, leidt hij; dat is onze vaste overtuiging. De hoofdzaak is dat wij als promotoren van het plan precies weten wat wij willen en langs welken weg onze denkbeelden zijn te verwezenlijken, al sluit dit laatste volstrekt niet uit dat het in ons belang is ons bij voortduring voor welwillende opmerkingen aanbevolen te houden, en ook, wij vestigen hierop de aandacht, ons zeer gaarne beschikbaar te blijven stellen om onze denkbeelden door mondelinge toelichting nog eens te verduidelijken.

Daar de u thans toegezonden circulaire een „vertrouwelijk" karakter draagt, kan ik hier over haren iuhoud niet in bijzonderheden treden. Ik geloof echter aan het zegel der geheimhouding niet te kort te doen, als ik, vooral in verband met den door u geopperden twijfel aangaande de levensvatbaarheid van het door ons bedoelde Orgaan, ter algemeene kennisse breng dat in dit stuk inzonderheid de tweeledige bedoeling van ons streven, en, in verband daarmede, de twee-deelige inrichting van het geprojecteerde tijdschrift wordt uiteengezet. Ons optreden