461

Alleen ... ik heb niet geschreven dat ik het initiatief van kunstenaars den doelmatigsten weg acht, maar slechts den regelmatig sten. Dit antwoord van mij is geen spel van woorden. De doelmatigste weg wil zeggen: de beste in mijne eigen schatting, de regelmatigste: de meest aanbevelingswaardige onder andere. En deze uitdrukking had ook een zin, want ik gaf nog eenige andere wijzen aan waarop het tijdschrift tot stand zou kunnen komen, buiten of gedeeltelijk buiten bemiddeling der kunstwereld om. Gaat het zoo niet, welnu, dan verdient een andere weg misschien aanbeveling: dat was de redeneering. Ik behoef mij dus over eene eventueele niet-eenstemmigheid der kunstwereld, ten minste voor zoover betreft de verdediging mijner brochure, niet te bekommeren. Ik heb bedoelde eenstemmigheid niet voorgesteld als eene conditio sine qua non voor de tot stand koming der zaak.

Ik moet hieraan echter toevoegen dat ik het met u niet eens ben, en dat ik wel degelijk een samengaan van een zeker aantal kunstenaars tot bereiking van een doel als de heer Rappard en ik ons voorstellen, zeer wel mogelijk acht.

Tegenover het in de brochure ontwikkelde voorstel dat de redactie van het Tijdschrift zich zou wenden tot de besturen der groote lichamen die tegenwoordig op menig gebied der kunst bestaan, met verzoek, öf zelf, als bestuur namelijk, of door middel van hoofdelijke stemming der leden dier lichamen, te kiezen, of te doen kiezen de personen die als medewerkers voor het recensie-gedeelte aan het Orgaan zouden moeten worden verbonden — tegenover dat voorstel plaatst gij mede uwe bedenking van niet voldoende eenstemmigheid.

„De belangen, schrijft gij, der verschillende concertdirectie's en vereenigingen kunnen vaak zoo tegenstrijdig zijn, dat de begrippen de „onpartijdigheid" van dezen of genen criticus nog al van elkaar zullen afwijken".

De belangen der verschillende directie's en vereenigingen?

Het blijkt dus dat ik niet duidelijk genoeg geweest ben.

Üe bedoeling was immers dat de redactie zich zou wenden tot niet meer dan één groot lichaam op elk gebied der kunst. Zoo zou zij zich kunnen wenden voor Tooneel b.v. tot den Raad van Beheer van het Nederlandsche Tooneel, voor Muziek tot het Hoofdbestuur der Mij. tot bevordering der Toonkunst, voor schilderkunst tot het bestuur der Mij. „Arti et Amicitiae" te Amsterdam, enz.

Deze bedoeling was juist een vrucht van het streven om het te voorziene oneindig strijden van meer Vereenigingen op hetzelfde terrein der kunst om den geschikten persoon, te voorkomen.

Het is mij intusschen ook weer onverklaarbaar dat gij deze mijne opvatting van de regeling van dit onderdeel der zaak niet hebt begrepen. Ik schreef toch eenige regels verder: „Langs dergelijken weg — nogmaals wij gaven slechts de richting aan die misschien zou kunnen worden gevolgd — zou het orgaan de