478

tweemaal (Dinsdag en Vrijdag) uitgevoerd die werken, welke door de jury gekozen worden uit de verschillende inzendingen. De jury bestaat uit: Saint-Saëns, dTndy, Widor, Vidal, Erlanger, Viardot, Bourgault—Ducoudray, Bruneau, Fauré, Pierné, Bopartz, Duvernoy, Marty, Hiliemacher, Busser, Lefebvre, Hue, Georges, Lazzarri, Levade, Luigini, Rabaud, Savard, Bachelet, Tournemire, Guilmant, Charpentier, Pugno, Debussy, Messager, Bellaigue, Carraud, Chevillard, Dukas, Colonne, Leterey, Pierret, Lalo, Taffanel, Duparc en Leroux. De meeste der juryleden hebben ook ingezonden; men zal op deze „Salon" o. a. kunnen bewonderen een „Quartet" van Widor, een „Caprice héroique" van SaintSaëns, een „Poème des Montagnes" van dTndy. Ook buitenlanders hebben hier werk ingezonden o. a. Sinding, Svendsen, Enesco, Casella, Inghelbrecht. Onder de inzenders vinden we nog vermeld vier jonge dames, nl. Clemence de Grandval, Corbin, Lucas en Sauvrezis. Een volgend jaar is het te hopen, dat ook Nederlanders onder de inzenders te vinden zulleu zijn.

Prof. Karl Skraup heeft in een der dagbladen van Erfurt — hij is directeur van den stedelijken schouwburg daar — een artikel over Bayreuth geplaatst dat door de „Allgemeinc Musik-Zeitung" (red. Lessmann) met instemming is overgenomen. De heer Skraup oordeelt openhartig en niet gunstig over Bayreuth, zooals het nu is; hij toetst het streven en de wenschen van Wagner in 't bijzonder aan de opvoering van „Parsifal" dezen zomer en bsluit: „Bayreuth loopt gevaar het hooge doel, dat de Meester aan de Pestspiele gesteld heeft, uit het oog te verliezen. Zijn geest, zelfs zijn reeds gemeengoed der Duitsche opera-theaters geworden beginselen, wijken allengs van Bayreuth, naarmate het onvoldoende in leiding en directie er terrein wint. De groote menigte is nog in den waan en het goed geloof gevangen ; duizenden en duizenden gaan er nog heen, en nemen voor gangbare munt aan wat toch slechts onzuivere munt is. Toch klinken daarnaast reeds hier en daar angstige waarschuwingen: zou hiernaar te Bayreuth uiet geluisterd worden, eer het wankelend gebouw neerstort? — Zoo lang het huis Wagner, vrij van blinde familieijdelheid, vrij van den waan dat het genie een erfstuk in het geslacht moot zijn, trouw blijft aan de taak die de Meester als een heilig testament niet slechts aan zijn erfgenamen, maar aan het geheele Duitsche volk vermaakte, zoo lang zal men den erfgenamen ook gaarne het materieel bezitrecht gunnen. „Die kunst geht nach Brod" zegt Lessing. Zonder financieele opbrengsten kan geen enkele kunstinstelling, ook Bayreuth niet, groeien, maar de stoffelijke winst mag niet hoofddoel worden. „Voor Wagner's onsterfelijke werken en hun voorbeeldige opvoering alleen, niet voor familiebelangen heeft het huis Wahnfried op te komen, indien het aan de groote gedachte van Wagner wil vasthouden en de Festspiele van Bayreuth hun beteekenis zullen behouden".

Aan het bekende Muziektijdschrift: Der Klavierlehrer is een supplement toegevoegd: Gesangskunst-paedagigische Blatter onder redactie van onze landgenoote Cornelie van Zanten en Anna Morsch, beiden te Berlijn.

Het Duitsche muziektijdschrift: Musikalisches Wochenblatt zal met de Neue Zeitschri/t für Musik, indertijd door Bobert Schumann opgericht, (men zie de artikelen in de beide vorige afleveringen: Robert Schumann als criticus) worden vereenigd, en in dien vorm worden geredigeerd door Carl Kipke, redacteur van het Musikalisches Wochenblatt.

Hans Richter heeft in een brief aan zijn vriend Ludwig Karpath te Weenen geschreven, hoewel hij niet weet wat er te Bayreuth op Wahnfried is voorgevallen, alles wat de bladen hebben gemeld omtrent een slechte verstandhouding tusschen mevrouw Wagner en hem onwaar is. Hij heeft na de Götterdammerun-opvoering allerhartelijkst afscheid