482

in het departement Tam en Garonne. Terwijl op de klok te Cloughton geen naam van een gieter voorkomt, leest men hier, dat „Godefridus" haar in 1273 heeft gemaakt, en dat zij „Paulus" is gedoopt.

Als de oudste klok van Duitschland wordt vermeld die van de Munsterkerk te Freiburg in de Breisgau, welke het jaartal 1281 draagt.

Dit zijn allen in brons gegoten klokken. Doch waarschijnlijk hebben andere, die van gesmeed ijzer gemaakt zijn, een veel grooter ouderdom. In het museum te Keulen wordt de zoogenaamde „Saufang" bewaard, een klok, die in den toren der kerk van de H. Caecilia hing. Zij bestaat uit twee gesmeede helften, die met nagels aan elkander werden geklonken. Ook een oog voor het ophangen is op deze wijze aan de klok bevestigd, die min of meer kegelvormig gesmeed werd.

Een soortgelijke klok, doch van vierkanten vorm, wcrdt te Noyon bewaard. Men beweert, dat deze beide klokken uit de 7de eeuw afkomstig zijn, zonder daar echter eenig bewijs voor bij te brengen.

Over de Nederlandsche klokken is tot dusverre slechts weinig geschreven. Het belangrijkste mag ongetwijfeld genoemd worden, wat de heer G. H. van Borssum Waalkes omtrent de klokken van Friesland in „De Vrije Fries''1 mededeelde. Toch moeten die mededeelingen met voorzichtigheid gebruikt worden, omdat de schrijver in vele gevallen moest afgaan op opgaven van anderen.

Te Cubaard en te Huizinge zouden, thans verdwenen, klokken uit de 13de eeuw gehangen hebben. Maar de medegedeelde opschriften doen het vermoeden rijzen, dat de aflezers van het jaartal zich twee eeuwen vergist hebben.

In het algemeen schijnt er een neiging te bestaan, om de klokken ouder te maken, dan zij zijn. Een klok te Valkoog, bij Schagen, die men den heer Waalkes had opgegeven als 1280 gegoten te zijn, en die dus de oudste van Noord-Holland zou wezen, bleek bij onderzoek het jaartal 1635, dat echter niet duidelijk was, doch ook als 1535 gelezen kon worden, te dragen.

Zelfs veertiende-eeuwsche klokken zijn tamelijk zeldzaam. In Noord-Holland vond ik er slechts één, in 1396 door Rodolphus de Montigny gegoten, in den toren te Krommenie.

In de 15de eeuw komen wij op zekerder terrein. Bepaalde families van klokkengieters oefenen dan in Nederland hun kunst uit. In de eerste plaats dient genoemd het geslacht Butendiic, dat te Utrecht zijn werkplaats heeft gehad. De stamvader, Willem Butendiic, leefde reeds in 1418, daar een klok, door hem vervaardigd, die te Kolhorn aanwezig is, dit jaartal vertoont.

Ik houd het er voor, dat Ricoldus of Riicout Butendiic zijn zoon is geweest. Van hem hangt een klok te Zuid-Scharwoude, in 1448 gegoten en met het bijschrift: „tot Utrecht so woent hi". Men ziet dus, dat reeds in de 15de eeuw reclame gemaakt werd. Deze gieter heeft ook het eerste, uit slechts weinige klokken bestaande carillon of voorslag van den Domtoren te Utrecht gegoten.