506

gaven zij met Sonates van Mozart en Brahms (derde) weer voortreffelijk en artistiek samenspel en verrukte Flesch zijn auditorium met de eerste viool-sonate van Bach en Röntgen met de klavier-sonate opus 90 van Beethoven. De zaal was geheel gevuld.

Dr. Ludwig Wüllner heeft drie avonden gegeven, zooals de programma's hierachter aanwijzen, eerst een Schumann-avond, toen een modernen liederenavond en eindelijk een afscheids-concert waarin hij Löwe's ballade: Archïbald Douglas zong en Schillings' Hexenlied declameerde, beiden met orkest onder Mengelberg's leiding.

Vooral in de beide laatste avonden heeft Wüllner weer zijn ontzachelijke kunst van zeggen en voordragen doen bewonderen. Onder de moderne liederen, waaronder die van eene landgenoote: Anna Cramer, troffen deze door iets oorspronkelijks in het karakter van den volkstoon, die zeer deden verlangen naar nadere kennismaking met de werken dezer te Berlijn wonende componiste.

Er is over Wüllner reeds zooveel door ons geschreven en aan zijn unieke gaven is reeds zoo herhaaldelijk hulde gebracht dat wij alleen vermelden dat zijn voordracht, vooral in het heroische en diabolische en door scherpe karakteristiek weer sterk impressioneerde, en dat hij het Hexenlied ditmaal nog overtuigender gaf dan vorige malen.

Zijn partner Coenraad V. Bos, begeleidde hem weer op de liederen-avonden met zijn bekend en groot meesterschap. Zeer bijzonder was de orkest-illustratie van het Hexenlied. Wüllner dankte Mengelberg hiervoor zeer warm. Dien avond speelde het Hollandsch Trio: Coeraad Bos, Jos van Veen en Jac. van Lier het Tripel-Concert van Beethoven, waarmede de strijkers niet zoo heel gelukkig waren zoodat een oordeel over dit ensemble moet achterwege blijven. Dubbel jammer was het daarom dat hun concert, twee dagen later, waar zij eene aan hen opgedragen noviteit: Trio van Sinding, zouden spelen, niet doorging.

Emil Bosquet gaf twee piano-avonden. Hij toonde zich een zeer degelijk pianist met ontwikkelde techniek, doch met een beperkt en niet altijd rijp vermogen van uitdrukking. Het scheen ons alsof deze kunstenaar nog zoekende is naar een eigen weg en min of meer in het duister rond tast. Daaraan is het zeker toe te schrijven dat zijn spel nog niet zooveel indruk maakte als men van een kunstenaar die den Rubinstein-prijs verwierf, mag verwachten.

Henriette Roll, die eenige jaren buitenslands vertoefde en haar piano-studieën bij Max van de Sandt te Keulen heeft voortgezet, is weer ten onzent teruggekeerd en gaf een piano-avond, waar zij compositieën van Tetterode, eene Sonate van Beethoven en werken van Brahms, Scarlatti, Liszt, Grieg, Saint-Saëns en Chopin vertolkte.

Hoewel eenigszins onder den indruk van dit eerste optreden na hare afwezigheid, toonde mej. Roll dat zij in technisch opzicht sterk is vooruitgegaan en vooral in de stukken van Tetterode (Préludes) en de Rhapsodie van Liszt wist zij met haar spel te boeien. Echter wil het ons voorkomen dat mej. Roll zich vrijer moet leeren uiten en zich meer van het model van haren leermeester moet los-