530

JEAN SIBELIÜS

DOOE

WOUTEft HUTSCHENRUIJTER.

In de laatste jaren komen werken van den componist, wiens naam hierboven staat, meer en meer op de concertprogramma's voor — ook hier te lande.

Dat zij door de massa van de concertbezoekers begrepen en gewaardeerd worden, mag nog niet worden beweerd; de eigenaardige harmoniek, de zeldzame rhythmische combinaties, en ook het hoogst eigenaardige instrumentale-kleed waarin ze gestoken zijn, mogen als even zoovele verklaringen voor dit gemis aan populariteit gelden.

Maar, voor hem die dieper in de eigenaardigheden van deze composities weet door te dringen, die in de steeds wederkeerende rhythmische, harmonische en melodische eigenaardigheden iets van een systeem, beter gezegd van een persoonlijken stijl meent te ontdekken, is Sibelius toch eene verschijning aan den kunsthemel, die nauwkeurige observatie verdient; wier nadere bepaling ten opzichte der andere muzikale gesternten wenschelijk is en allicht vruchtbaar voor de ontwikkeling onzer kunst kan zijn.

Om den stijl en de schrijfwijze van Sibelius te kunnen begrijpen en waardeeren, is de kennis van de karaktertrekken der Finnen — tot welke natie hij behoort — hunner geschiedenis en hunner litteratuur een hulpmiddel. Eene onlangs verschenen biographische schets (oorspronkelijk in het Engelsch) van Rosa Newmarck (in het Duitsch vertaald door Ludmille Kirschbaum en uitgegeven door Breitkopf und Hartel te Leipzig) is daartoe eene voortreffelijke handleiding.

Als merkwaardige bizonderheid treft ons dadelijk dat de Finnen en Hongaren van éénzelfde ras afstammen, en aardig is de opmerking van Rosa Newmarck dat „de finsche componist Sibelius over het korte (sic) tijdperk van 3000 jaren heen, zijnen stamboom kan terugvoeren tot de gemeenschappelijke voorvaderen met den hongaarschen toonkunstenaar Franz Liszt."

Zeker is 't dat deze wetenschap een bizonder licht doet schijnen op de eigenaardige manier waarop Sibelius zich muzikaal uitdrukt.

Stellen wij ons dan verder voor dat de Finnen een land bewonen, waar de natuur wel veel schoons, maar weinig liefelijks biedt; dat die eindelooze afwisseling van wijde meren en duistere dennenbosschen uitermate geschikt is om melancholische stemmingen op te wekken, dat ook de nationale litteratuur op een somberen en droeven toon gestemd is; en eindelijk, dat het Finsche volk tamelijk terughoudend is in zijne gemoedsuitingen, dan zullen wij menige droefgeestige wijs, menige eigenaardige melodische wending beter leeren begrijpen en op hare juiste waarde schatten.

In een opstel over eene nieuwe verschijning op artistiek gebied, worden steeds biographische data verlangd. Daarom zij hier dan in 't kort vermeld dat