540

Voorheen werd in vele plaatsen ook bij brand de klok getrokken. Maar de invoering van de telefoon heeft, althans in de grootere steden, aan dit gebruik een einde gemaakt.

Te Haarlem, mijn tegenwoordige woonplaats, werd de oude „Roelant" van Gerrit van Wou bij brand geklept. Als de brand gebluscht was, deden de Damiaatjes zich hooren, wier weinig fraaie klank nog iederen avond tusschen negenen en half tien Haarlems inwoners aan het heldenfeit hunner voorvaderen herinnert. In den laatsten tijd schijnt er een niet meer in orde, want slechts het kleinste geeft nog geluid.

Velen meenen, dat sinds 1219, toen Damiate werd veroverd, deze klokjes geluid zijn. Maar wie in den toren opklimt vindt daar twee slecht gegoten belletjes uit het jaar 1732. Deze hebben evenwel voorgangers gehad, uit de tweede helft der 16deeeuw.

De oorspronkelijke werden in 1564 door den klokkengieter Jan Dircksz te Aalst aan Nicolaas van Nieuwland, bisschop van Haarlem, voor de kathedraal geschonken. Zij moesten, op verlangen van den gever, eiken dag geluid worden om de geestelijken ten gebede te roepen en om te herinneren aan Wybrand Wartena, een voorzaat van Dircksz., die, naar-hij beweerde, deel had genomen aan den tocht naar Damiate. Als toespeling daarop had de gieter zijn klokken met kasteelen en de spreuk „Vicit vim virtus" versierd. De drie V's, waarmede deze woorden beginnen, moesten de letters aangeven, waarmede de namen van den beweerden voorzaat in het Latijn begonnen: Vibrandus Wartena, zoodat dus twee V's voor een W gelden.

Na 1678 heeft de stad dit devies, met de klokjes, bij haar wapen gevoegd.

Er zou nog heel wat over de klokken in het algemeen en de Nederlandsche in het bijzonder te zeggen zijn. Ik dien mij echter te beperken en wensch nog slechts te wijzen op den invloed die de liefhebberij voor klokkenspelen hier te lande op de bouwkunst gehad heeft. Om zulk een werk te kunnen plaatsen toch behoeft men een doorluchtige spits. En dit motief heeft den bouwmeesters sinds de 14de

eeuw een welkome gelegenheid geschonken om hunne talenten te toonen.

De Domtoren te Utrecht levert het oudste voorbeeld, dat talrijke malen is nagevolgd; ik behoef slechts te herinneren aan de torens te Amersfoort, Rhenen en Delft, om u eenige der schoonste voorbeelden voor den geest te brengen. Ook te Zwolle, Leiden en Alkmaar hebben zulke torens bestaan, die echter, misschien te stout geconstrueerd, zijn ingestort.

Toen, in de 16de eeuw, de tijdsomstandigheden voor het oprichten dezer steenen gevaarten ongunstig werden, behielp men zich met houten spitsen, waarvan die op de St. Bavokerk te Haarlem het fraaiste en tevens het oudste is. De late Gothiek spreidt hier al haar rijkdom ten toon, en als daarna de Renaissance bij ons haar intrede doet weet Bilhamer ook daarvan gebruik te maken, wanneer hij den toren der Oude Kerk te Amsterdam in 1566 van een spits voorziet.