555

zijn dat er in onze orkesten nog te weinig op gelet wordt dat de strijkers eerste rangs-instrumenten bespelen, maar er vaak een solo- en een orkest-viool op nahouden) doch meest komt het natuurlijk op de toonvorming aan en die verschilt nogal, o. a. bij de beide fluitisten en hoboïsten.

De derde B. was Brahms, wiens vierde Symphonie het concert besloot. Deze vertolking was een waardig slot van het concert, dat onder Mengelberg's uitstekende leiding voortreffelijk slaagde.

Daar door de Wagner-vereeniging en de Caecilia-uitvoering twee Donderdagavonden de zaal van het Concertgebouw gesloten bleef, was het aantal uitvoeringen in dat gebouw door ons orkest, geringer. Te vermelden valt daarvan in het bijzonder eene herhaling van Zweers' Symphonie: Aan mijn Vaderland, die weer met groote belangstelling werd aangehoord en het optreden van mevrouw Noordewier-Reddingius op twee Abonnements-concerten. Den eersten avond zong zij ter opening de solo van Elisabeth in Tannh'auser: „Dich teure Halle grüss'ich wieder", „et incarnatus est" uit de Mis van Mozart, die wij dezen zomer te Naarden reeds van haar hoorden en „zwei geistliche Lieder" van Diepenbrock. In de Tannhauser solo (het woord aria lijkt ons minder juist, in verband met den vorm van het muziekstuk) maakte deze zangeres weinig indruk, toen had de stem nog iets stroefs en keelachtigs dat later geheel verdwenen was, ook past — dunkt ons — dit genre minder voor hare zeer persoonlijke gaven als zangeres. In Mozart's aria toonde mevrouw Noordewier dat zij steeds blijft arbeiden aan de ontwikkeling van hare zangkunst en in de beide liederen van Diepenbrock gaf zij zich geheel. De eerste Hymne (wenn ich nur habe) is voor zang en orgel geschreven en later geïnstrumenteerd, wat duidelijk te bespeuren was. De Hymne (wenige wissen das Geheimniss der Liebe) is wel oorspronkelijk voor orkest gedacht (al staat daarin Diepenbrock's instrumentatie nog niet zoo hoog als in zijn laatste werken), en deze reeds van vroeger bekende Hymne werd door de zangeres voortreffelijk gezongen. Gaarne hadden wij ook de drie liederen van dezen componist, nu met orkestbegeleiding, gehoord, die zij den volgenden avond zong. Ze zijn door den uitgever Noske te Middelburg reeds vroeger met klavierbegeleiding uitgegeven. Over die zangen hebben wij onze bewondering vroeger uitgesproken.

Eene interessante kennismaking was die met de pianiste Gertrude Pepperkorn, de dochter van den Engelschen landschap-schilder. Zij speelde het Concert van Tschaikowsky dat weinig diepte heeft, maar veel uiterlijk brillants en — voor virtuozen ongetwijfeld veel aantrekkelijks biedt, op waarlijk schitterende wijze. Deze slanke, schijnbaar brooze figuur, bezit een kracht en temperament, maar tevens een weekheid en teederheid in de speelwijze en aanslag die den hoorder voortdurend geboeid houden. Haar succes was buitengewoon groot en in alle opzichten verdiend. Dat toonde zij ook in eene Nocturne en Etude van Chopin. Het orkest begeleidde haar uitstekend en droeg o. a. heel mooi het voorspel van d'Indy's lyrisch drama Fervaal voor. Eene violiste uit Parijs mevr. Jeanne Diot moet — naar ik vernam — niet beantwoord hebben aan de eischen die men eene soliste tegenwoordig mag stellen.

Een uitvoering door Ant. Averkamp met zijn a cappella-koor gegeven bood een programma van gemengden aard (kerkelijke en wereldlijke zangen) en bevatte eene bloemlezing uit de vele koren voor een paar weken te Berlijn gezongen, waarmede — zooals onze dagbladen hebben vermeld — Averkamp en zijn koor een schitterend succes hebben behaald, waaraan wij trouwens niet twijfelden, want sedert 16 jaar van zijn bestaan heeft dit koor ons op tal van schoone uitvoeringen onthaald, en heeft het deze zoo moeielijke kunst gekweekt met al de liefde en