560

concert, waarbij voor 't eerst ons orkest zijn medewerking verleende en zijn nieuwe functie in dezen aanving met het brengen van een noviteit: de A-dur Symphonie (op. 23) van Paul Juon, die in dit groote werk zich een componist van zeker buitengewone hoedanigheden toont. Wel kan hij de gebreken, zijn ras eigen (Juon is een Rus) niet geheel verbergen, n. 1. het gemis aan vermogen om in een werk van grooten omvang de aanvankelijk gegeven stemming vol te houden en tot aan het einde toe belangrijk te blijven; de finale b. v. is tamelijk leeg van inhoud; toch staat hij boven zijn stamgenoot Tschaikowski en blijkt hij een beheerscher van den vorm en een smaakvol componist te zijn. Solist op dit concert was Henri Marteau, wiens superieure gaven zegevierden in Lalo's Symphonie Espagnole, welk werk echter na de vermoeiende symphonie van Juon niet den gewenschten indruk mocht maken en de Sonate Op. 91 van Max Reger, een technisch moeilijk, maar zeer muzikaal en bovenmate boeiend werk.

Op het volgende Diligentia-Concert vierde de bejaarde, doch in zijn kunst nog jeugdige pianist Louis Diémer ongekende triomfen. Zou men die forsche aanslag, die volkomen gave techniek, dat geparelde, klare passagespel, dat rijkgenuanceerde attouehement, en die gezonde, frissche temperamentvolle voordracht toeschrijven aan een 63-jarigen grijsaard? Mooi-geacheveerd speelde hij het 4e pianoconcert van Beethoven. Genotvol was ook zijn schitterende transcriptie van de Zauberflöte-ouverture. Een staaltje van schitterende triller-techniek gaf hij met zijn eigen concert-étude Réveil sous le bois, maar het meest zuivere genot gaf hij nog in Rameau's Gavotte pour les Heures et les Zéphirs. Het veel eischende Diligentia-publiek liet hem niet zonder twee extra-nummertjes gaan.

Het tweede abonnementsconcert van het Concertgebouworkest bracht ons een zeer belangrijk programma, te belangrijk en te vol eigenlijk om elk der mooie werken voldoende te kunnen doen genieten. Met begrijpelijk veel enthousiasme werd het wederoptreden van onze sympathieke zangeres Mevr. Noordewier—Reddingius begroet, wier reine zang ons in de aria Et incarnatus est uit Mozart's C-mol-mis en de zeer interessante en diepgaande Hymne an die Nacht van Alphons Diepenbrock, een ieder als van ouds wederom verrukte. Ernest Schelling leerden we kennen als een rijk begaafd, door en door muzikaal en technisch hoog ontwikkeld pianist, waarvan zijn weêrgave van Chopin's tweede pianoconcert vooral getuigenis mocht afleggen. Zeer mooi speelde hij ook de overigens onbelangrijke Fantaisie Polonaise van Paderewski.

Op het volgende abonnementsconcert leerden wij de Parijsche violiste, Mevr. Jeanne Diot kennen, die zich deed hooren in Max Bruch's G-mol vioolconcert en soli van Bach en Wagner-Wilheltnj — waarmede zij ook te Amsterdam was opgetreden. Het orkest was ditmaal uitmuntend gedisponeerd en gaf zoowel van Beethoven's Coriolan-ouvertuve, als van de Suite b-mol van Bach een sublieme vertolking. Maar het meest ontroerde de enthousiaste, diepgevoelde weêrgave van de vierde symphonie van Brahms, een weêrgave, zooals men die niet veel hoort en moeilijk kan vergeten.

Alleen-concerteerende pianisten, vocalisten en kamermusici hebben ons ook ditmaal niet gepasseerd. Van een liederenavond van Maria Seret en mevr. Browne, van een concert van de Engelsche violiste Marie Hall met de pianiste Lonie Basche, en het Münchener Strijkkwartet met Johan Wijsman behoef ik niets naders te vermelden, daar genoemde artisten ook te Amsterdam zijn geweest en zij daar wel evenals hier, veel succes maar weinig bezoek zullen gehad hebben. Wel dien ik te vermelden een sonaten-avond van Elly Ney en Jan Manifarges in den Kunstkring, waarop de pianiste als kamermusicienne den gunstigen indruk bevestigde, welken zij met het populair concert als concertpianiste gemaakt had.