562

in één waarvan het Münchener Strijkkwartet het schoone evangelie der kwartetkunst op waardige wijze verkondigen kwam met Hugo Kaurts Kwartet in D en Beethoven's Harpen-Kwartet. En evenals elders droegen de heeren uit München met den Amsterdamschen pianist Joh. Wijsman ook Brahms'1 Klavierkwintet voor. Met waardeering, voor hetgeen in de voordracht van het laatste werk werd bereikt, wil ik hier toch even wijzen op het feit, dat de hoorders bij de accidenteele samenwerking van een door langdurige studie met elkaar vertrouwd geraakt viertal en een hun geheel vreemden klavierspeler meestal te kort komen. En ook nu had menigeen, trots het verdienstelijk pianospel van den heer Wijsman, met mij liever een derde kwartet van de Müneheners gehoord. Ik weet niet, van welke partij het initiatief tot dergelijke combinaties uitgaat — het zal wel rusten op speculatieve basis — maar een feit is, dat er slechts bij hooge uitzondering een werkelijk artistiek-complete daad mee wordt verkregen. Men moest de uitvoering van klavierkwintetten enz. liever overlaten aan ensembles, die gelegenheid hebben, met de hun vreemde medewerkers degelijk te studeeren.

De andere Kunstkring-matinee verschafte matiger genot. Een vroegere stadgenoot, de sedert jaren te Parijs gevestigde pianist David Blitz, speelde er de Waldstein-Sonate, een Nocturne (Pis-dur), een Valse (As-dur) en een Polonaise (As-dur) van Chopin, Jardin sous la pluie van Claude Debussy, Des Abends van Schumann en de Campanella van Liszt; alles elegant en in een geraffineerdeu salonstijl, die aan welluidendheid alleen in het wat ruwe fortospel verloor. Mij schenen deze voordrachten meer gericht op behagen dan op het wekken van dieper gevoel. Dat hij niettemin muzikaal begaafd is, toonde Blitz duidelijk door de van sentiment-bezit getuigende wijze, waarop hij de zangsoliste van dit concert begeleidde. Deze, mej. Ina Christon, die eigenlijk Christine Mouton heet, bleef in alles, wat zij voordroeg, zóó hardnekkig onzuiver zingen, en gaf zoo weinig blijken van artistiek kunnen, dat haar optreden in dit milieu eenige verbaasdheid heeft gewekt.

In het eerste Eruditio-concert, waarin Henri Marteau dezelfde composities voordroeg, waarmee hij ook elders in ons land succes behaalde, deed het BesidentieOrkest, onder veel gejuich, zijn intrede als vast medewerker in deze concerten. Het programma, dat het uitvoerde, bevatte eveneens uitsluitend bekende werken.

Het tweede der Wol ff—Verheij-Concerten bracht een geheel uit Russische composities saamgesteld programma. Van de zoogenaamd nationaal-Russische muziek gaf dit concert echter slechts een schijntje van een denkbeeld door een Concertfantaisie op Bussische thema's voor viool van Rimsky Korsakoff, door Louis Wolff voortreffelijk gespeeld, en door een lied van Borodiu. Overigens kwamen slechts Russen, die onder den invloed der Westeuropeesche romantiek hebben gecomponeerd en dus de tegenvoeters zijn der Nieuwrussische school, in aanmerking: Anton Rubinstein met zijn piano-cello-Sowotfe in D, zijn Sérénade russe voor klavier en zijn lied Der Asra, en Peter Tschaikowsky met zijn Trio in A en drie liederen. Bovendien was er nog meer, uiterlijk, werk; van Paderewski: Cracovienne fantastique voor piano, en van Zarzycki: een Mazurka voor viool. Van den geheelen avond heeft mij eigenlijk alleen Tschaikowsky's Trio, trots de banaliteiten in het middendeel, iets „gedaan" door de vurige, gepassioneerde voordracht van Verheij, Wolff en Mossel. Mevrouw Denijs—Kruyt, die de liederen voordroeg, was niet zoo op dreef als gewoonlijk en bevocht niet meer dan een succès d'estime, wat voor een deel ook aan de liederen lag.

Bach heeft het hoogste woord gehad in twee concerten in één week. Het eerste ging uit van het Bach-Comité. De dames Noordewier—Beddingius en De Haan—Manifarges zongen er, alleen en getweeën, fragmenten van cantaten,