48

TREFKANSBEREKENING.

Wij zien, dat de uitkomsten, verkregen door de berekening, voldoende overeenstemmen met die bij het schieten der schijfbeelden verkregen. Deze laatste uitkomsten zijn in de tabel tusschen haakjes vermeld. Bovendien merken wij op, dat de invloed der weersomstandigheden (die bij deze series zeer gunstig waren) op korten afstand nagenoeg geen invloed hebben, doch bij vergrooten van den afstand spoedig in beteekenis toenemen.

Om dus een inzicht te verkrijgen in de afwijkingen tengevolge van de oorzaken van afwijkingen, voortvloeiende uit richtmiddelen, kanon en munitie, dienen schijfbeelden op korten afstand te worden geschoten.

l/p~ l/p , , ,

Verder stellen — en ^ de tangenten voor der noe-

i oooo i oooo ken /, welke als maatstaf kunnen dienen voor de beoordeeling der middelbare afwijkingen door het eerste stelsel van oorzaken ontstaan, daar deze afwijkingen evenredig zijn met den afstand (de afwijkingen zijn uitgedrukt in cM. en de afstanden in H.M.). Wij vinden:

tg- 7x = 0,00037 7X = 1' 17"

tg. yy = 0,00067 yy = 2' 18"

De grootste onjuistheid, in bovenstaande theorie ontwikkeld, bestaat m. i. in het aannemen, dat de afwijkingen tengevolge van verschillen in aanvankelijke snelheid bij een bepaald verschil evenredig zijn met den afstand.

Ik geloof echter, dat het wenschelijk is hierop bij de weinige beschikbare gegevens niet verder in te gaan en ons met de bereikte resultaten tevreden te stellen.

Beschouwen wij nu in verband met het bovenbehandelde eerst serie VI, welke op dezelfde wijze werd afgegeven als serie I, doch onder ongunstige weersomstandigheden, nadat uit het kanon een vrij groot aantal schoten was gedaan.

Bij deze serie was de windkracht zeer onregelmatig. In verband met de kleine waarde van a zou men dus mogen verwachten, dat ax was toegenomen. De vraag echter „hoeveel moet ax zijn toegenomen", is niet te beantwoorden; wel merken wij op, dat in verband met de kleine waarde van qx deze toename niet zoo heel belangrijk zal zijn door den betrekkelijk korten afstand, waarop de schijfbeelden I en VI zijn geschoten.

De uitslijting van het kanon zal zoowel eene vergrooting van ax als van ay tengevolge moeten hebben. De uitkomsten bevestigen het bovenstaande; de toename van ay is zeer