8 o

bescheiden uit de archieven der marine,

Geallieerden ben overgegaan, en van de Beleegering van de Vesting Delfzijl alwaar (ik) over de Directie der Koninglijke Pruijsche Artillerie gesteld was, met ontslag alhier gearriveerd, en Eerbiedigst voor te dragen mijne Persoon om te moogen naar mijn rang in den zeedienst of in de Artillerie geplaatst worden. Zoo als Uwe Hoogwelgebooren tot meeste nut van den dienst Zijner Koninglijke Hoogheid onze geEerbiedigden Souverein zoude moogen oordeelen te behooren.

Ik neeme voorts de Vrijheid Uwe Hoogwelgebooren een Verslag mijner Werkzaamheedens zeedert mijn vertrek van Delfzijl Eerbiedigst voor te stellen.

Den 16 November 1813 in de haven van Delfzijl was leggende met mijnen Onderhebbende Canonneerboot No. 42, die ik in verwisseling van een andere No. 18 die haverij hadden, toen heb bekoomen.

en geoccupeerd zijnde om een flottende Batterij van eenige Canonneerbooten te maaken op de binnenvaart naar Appingadam.

Het was op dit Tijdstip dat ik van de gelukkige Omkeer der zaaken onderrigt was, en haakte alstoen naar de geleegenheid, om voor het heijl der allgemeene zaak te kunnen medewerken.

Daar het grootste gedeelte der aldaar zig bevindende flotille van den Commandant Van der Nijpoort en Hinxt als ook die van den Lieutenant DlLLlÉ alstoen ter rheede lagen. Zoo maakte ik met mijnen Onderhebbende Canonneerboot meede spoed en haalde de haven uyt en nog ter naauwer nood, uit hoofde den Commandant der Vesting Ordre had gegeeven, om de ketting der haven geslooten te houden, en dat geen een Canonneerboot nog Chaloup eenige beweging zoude maaken of zouden in de grond geboord worden. Zoodat alstoen de Canons der Vesting op de flottille gericht waaren, en dag en nacht sterk bewaakt wierd met brandende Lont bij de stukken.

Daar Ik door voorzigtig genoomene meenigvuldige poogingen niet hebbende kunnen slaagen in mijne plans, om medehelpers te kunnen vinden. En daar ik reeds eenige manschappen van de Booten hadde aangeworven, doordien mijn Equipage door den Commandant Van der Nypoort was gedetacheerd, en niet meer overig hadde als 6 man. Zoo wierd ik hierin meede te leur gesteld, uyt hoofde mij de aangeworvene manschappen weeder wierden afgenomen.

Zoo nam ik op den 19 November 1813 het besluyt, naar allvoorens wel overtuigd te zijn geweest van cle getrouwigheid mijner 6 man en liet teegen den avond door behulp van